Het is weer zover, deel zoveel

Tekst Ronald den Haan
Gepubliceerd op 28-05-2024
Beeld Human Touch Photography
Docent Ronald den Haan deelt zijn kritiek op het eindexamen geschiedenis en stelt voor hoe het beter kan.

Elk schooljaar kent voor mij drie dieptepunten. In willekeurige volgorde:

#1. De Open Dag.

#2. Alle teamvergaderingen die mij/ons worden opgedrongen.

#3. Het nakijken van het eindexamen.


Dieptepunt #3 speelt nu weer op. Elk jaar worden, ook op dit medium, de klachten breed geuit. Zo lezen we:

  • De toets deugt niet

  • De toets is te lang

  • De toets toetst niet goed wat hij zou moeten toetsen

  • Leerlingen moeten door een hoepeltje springen

  • De toets haalt de lol van het vak weg

  • De toets gaat meer over begrijpend lezen dan over geschiedenis

  • Er is te weinig nakijktijd

Etc! Elk jaar dezelfde riedel – ook van mijn kant. Dit keer besloot ik er eens wat meer woorden aan te besteden en zowaar niet alleen in geklaag, maar ook in oplossingen te denken.
 

Hierna volgt:

  • Geklaag.

  • Wat moet inhoudelijk anders?

  • Wat moet procedureel anders?

  • Wat nu te doen?

Eerst het geklaag. Dan hebben we dat maar gehad. In vwo-opdracht 3 wordt gevraagd welke propagandaboodschap een meneer had die een afbeelding laat maken waarop hij een andere meneer vernederde. ‘Hij wil laten zien dat hij een machtige heerser is, machtiger dan zijn vijanden’, antwoorden leerlingen. Dat antwoord is juist. O nee, toch niet, want volgens het correctiemodel is het antwoord alleen goed als erbij vermeld wordt dat hij machtiger dan de Romeinen is. Dat die Romeinen genoemd moeten worden, staat echter niet in de vraag. De leerlingen hebben het moeten raden.

Elk jaar gebeurt het weer: een antwoordmodel dat dingen verplicht stelt die niet uit de opdracht blijken. Dat is: prutswerk.
 

 Waarom zouden we meten hoe leerlingen onder tijdsdruk presteren, als we in werkelijkheid historisch inzicht willen meten?


Anders dan andere jaren zit de problematiek dit jaar niet alleen in het antwoordmodel. Bij vwo-vraag 4 is er een pagina uit een psalter, die tekst en een tekening bevat. Hoe bevordert een boek als dit de verspreiding van het christendom, is de vraag. Antwoord: het plaatje maakt het makkelijker om de teksten te onthouden en dat bevordert de verspreiding van het christendom.
Serieus?!
Kijk, ik begrijp dat alles naar die 49 ellendige zinnen toe geredeneerd moet worden. Dat dat soms tot groteske vereenvoudigingen leidt, is al erg genoeg. Maar dit…?

Ik word simpel, chagrijnig en bij vlagen moedeloos van dit soort dingen. Het is elk jaar gezeik met die eindtoets en elk jaar heb ik er deernis van dat die toets niet heel anders in elkaar zit.


Wat moet inhoudelijk anders?

1. Die 49 ellendige zinnen moeten weg. Gelukkig lijkt dat te gaan gebeuren en dat is een groot goed.

2. Waarom zoveel opdrachten dat de drie uur helemaal gebruikt moeten worden? De laatste opdrachten gaan altijd slechter dan de rest; kinderen moeten het afraffelen. Waarom niet 20% minder opdrachten? Geplande tijd voor het maken van de toets 140 minuten, daarna op het gemakje alles even doorlezen. Even een kwartiertje suffen halverwege … waarom niet? Waarom zouden we meten hoe leerlingen onder tijdsdruk presteren, als we in werkelijkheid historisch inzicht willen meten?

3. Dat bronnenkritiek belangrijk is, onderschrijf ik natuurlijk. Of het ook nog belangrijk is in de simplistische kijk die het CITO erop heeft, onderschrijf ik met gerede twijfel. Dingen als ‘hoe meer tijd tussen de bron en de gebeurtenis die erin wordt beschreven, hoe onbetrouwbaarder de bron’ zijn CITO-dogma’s waar ik toch wel even van moet slikken. En een paar jaar terug leerde ik dat Beda niet bruikbaar is in onderzoek naar de Middeleeuwen, omdat zijn tekst (naar hedendaagse wetenschappelijke standaarden) niet betrouwbaar is. Dan kun je de hele mediëvistiek dus wel opdoeken.
Maar zelfs als ik de gerede twijfel negeer, vind ik dat wat de leerlingen in de eindtoets met bronnen moeten doen, maar zeer met mate zinnig. Uit context getrokken fragmentjes moeten naar een KA worden geredeneerd, of er wordt één of andere interpretatie van een brontekstje gegeven dat de leerling dan moet “ondersteunen”: een exercitie die vooral taalbegrip en het vermogen tot begrijpend lezen toetst. Is dat het nu…?

Wat ik ten aanzien van punt 1 en 2 zou voorstellen, laat zich raden. Ten aanzien van punt 3 zou ik, liever dan hoepeltjes en begrijpend lezen, willen dat er zoiets ontstaat als een meesterproef, waarin leerlingen aantonen dat ze begrijpen wat geschiedenis is en hoe het werkt. En dat zou dan ook nog eens op zo’n manier moeten dat de relevantie van het vak eruit blijkt. Zo’n toets zou moeten draaien om een casus (machtsverdeling, kruistochten, epidemieën, vluchtelingenstromen, armoedebeleid) die door de eeuwen heen bekeken wordt. Hoe ging men om met / oordeelde men over dit onderwerp en waarom past dat in de tijd? Hoe zien ‘we’ dat nu en welke historische verklaringen zijn daarvoor? Bronnenkritiek, oriëntatie- of kapstokkennis, multiperspectiviteit (dat dat bestaat, is het CITO vergeten), relatie met nu … het kan allemaal aan de orde komen.

Wat in één alinea klinkt als een aardig idee – al zeg ik het zelf – is in de praktijk, wanneer iemand het moet uitwerken, een lastige en veeleisende klus. Maar kom op zeg; er zijn zo enorm veel capabele geschiedenisleraren in het land. Wir schaffen das, hoor!

 

Wat moet procedureel anders?

Er gaan stemmen op om het CE af te schaffen. Men kan op scholen best bepalen of leerlingen al dan niet diplomawaardig zijn. Nou, ik denk van niet. Zelf zou ik leerlingen die hun best doen en enige kans lijken te maken op een succesvol vervolg aan de uni of op het hbo, een diploma gunnen. Ik ben daar volstrekt onprofessioneel in en ik doe er niet geheimzinnig over. Tranen werken ook zo goed, bij mij. Ik geef dan al snel een 8.
Ik overdrijf hoor, maar ik denk wel degelijk dat de persoonlijke relatie tussen docent en leerling een objectieve beoordeling soms in de weg kan staan. Noem het ‘het genadezesje’. Ook kan op de ene school de lat hoger gelegd worden dan op de andere. Een zwaar meetellende landelijke toets voorkomt willekeur én verschillen tussen scholen. Het geheel overhevelen van het toetsend beoordelen naar de scholen wijs ik dus af.
 

Laat het nakijkwerk aan de instantie die de toets maakt


Wel heb ik grote moeite met het systeem van tweede correctie. Elk jaar vind ik het zeer bezwaarlijk om een collega te bellen en hem/haar te vertellen wat er allemaal niet deugt in zijn/haar correctie. Want laten we wel zijn, we houden doorgaans de toon vriendelijk en we erkennen dat iemand die duizend of meer antwoorden beoordeelt, best hier en daar een foutje mag maken, maar alsnog: we nemen elkaar de maat. Ik vind dat bijzonder ongemakkelijk én ongewenst. Laat het nakijkwerk aan de instantie die de toets maakt. Het CITO kan voor het nakijken leraren inhuren of hen van hun werkgever ‘lenen’, zoals ook gebeurt voor het maken van de toetsen.


Wat nu te doen?

Nu gaat het er weer over, net als elk jaar. Over een maandje gaat het er niet meer over, net als elk jaar. Examengedoe is dan klaar, diplomering nadert, vakantie ook. Daarna: nieuw schooljaar, nieuwe besognes. En in het voorjaar vervallen we weer in dezelfde riedel als het jaar ervoor. Dat kan natuurlijk anders. Ik zou graag zien dat een stuk of tien, twintig vakbekwame, mondige docenten een stuk schrijven als het bovenstaande, met standpunten en argumenten, ergernissen en verbetersuggesties, prioriteiten en details. Die stukken zouden kunnen dienen als uitgangspunt voor een conclaaf.

  • Waarom niet veel méér docenten, vraagt U? Omdat ik vrees voor een Poolse landdag. Leraren, en geschiedenisleraren misschien nog wel wat meer dan andere, laten zich graag horen en hebben bovendien altijd gelijk. Tien, twintig leraren is, denk ik, het maximum haalbare, als je wilt dat er meer gebeurt dan alleen uitwisselen.

  • Waar moet dit conclaaf toe leiden, vraag U? Welnu. Het doel is een visiestuk dat wordt gedragen door de tien à twintig deelnemers. Het visiestuk bevat ten minste een aanbeveling voor hoe een geschiedenisexamen op havo en vwo eruit zou moeten zien en mogelijk ook procedurele aanbevelingen.

  • Aha, dat kan de VGN organiseren, roept U? Neen. Jaarlijks krijgen we, kort na het examen, via de VGN Het Verslag. Het Verslag, plaatselijk ook wel bekend als het laatstehoop-document, stelt steeds vaker teleur. Vorig jaar heb ik de term ‘slippendragers’ gebruikt en die kon op nogal wat instemming rekenen. Van de VGN moet je het niet hebben, als je wilt dat er met een werkelijk open blik naar het examen gekeken wordt. Nou, dan moeten we het de VGN ook niet vragen.

In concretum: schiet maar. Op mijn standpunten, op mijn voorstel, op de evidente zwakke plek in mijn voorstel (wat er met dat visiestuk moet gebeuren, weet ik niet), op wat verder ter tafel komt. Eens kijken of er iets in beweging kan komen.

‘Je moet niet zo zeiken en gewoon je toets nakijken’ versta ik overigens ook. ;)
 

Ronald den Haan werkt als geschiedenisdocent op het Coornhert Gymnasium in Gouda.

Deze blog verscheen eerder op LinkedIN.
 

Dit is een ingezonden artikel, waarvoor de redactie niet verantwoordelijk is. Lees hier meer over ons beleid aangaande ingezonden stukken. 

 

Verder lezen

1 Klagen over het examen

Een ogenblik geduld...
Click here to revoke the Cookie consent