’s Nachts dumpen de mensen hun huisvuil en poepemmers in het water; ziektes als tyfus, cholera en malaria liggen op de loer en het aroma groeit zelfs uit tot een toeristische attractie. Van de gemeente moeten scholen vanwege de vuile lucht hoge plafonds hebben, anders zouden de kinderen te snel besmet raken met allerlei akelige ziektes. Men denkt in die tijd namelijk dat ziektes zich verspreiden door kwalijke dampen. Dit is ook de reden om de Anjeliersgracht in 1861 te dempen en om te dopen in Westerstraat.
Schenkman is een verlichte schoolmeester en een echte pedagoog. Kinderen moeten volgens hem opgevoed worden tot deugdelijke burgers. Schenkman is actief in de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen. Hij wordt in 1849 ontslagen vanwege zijn radicale ideeën. Hij heeft namelijk het jaar daarvoor meegedaan aan demonstraties op de Dam voor meer democratie. In die tijd begint Schenkman ook te schrijven en te dichten. Eerst nog spotgedichten, maar allengs meer opvoedende rijmpjes.
In 1850 geeft hij een prentenboek uit met versjes, Sint Nicolaas en zijn knecht, waarin hij als eerste het Sinterklaasfeest in een samenhangend verhaal beschrijft. Het boek staat vol met pedagogische vermaningen: ‘Wie zoet was krijgt lekkers, Wie stout is – een roe’ en ‘Welnu dan, wie stil is, En vlijtig leert, Ziet, als ik terug kom, Een prijs zich vereerd.’ Dat prijsje is natuurlijk een boek, een geschenk dat volgens Schenkman bij uitstek in de schoen hoort. Het Sinterklaasboek met zestien fraaie gekleurde prenten slaat in als een bom en Schenkman wordt de geestelijke vader van de Sinterklaasviering zoals we die nog steeds kennen.
Het eerste versje uit het boek, ‘Zie, ginds komt de stoomboot uit Spanje weer aan; Zij brengt ons Sint Niklaas; Ik zie hem reeds staan!’ kennen we allemaal nog. Die regels zijn revolutionair voor die tijd. Sinterklaas komt met een stoomschip; dat is in de tijd van zeilschepen het toppunt van moderniteit. Bovendien een boot uit Spanje. Dat terwijl de echte Sint Nicolaas eigenlijk uit Turkije stamt. Ook de kleding van Sinterklaas staat sinds de prenten van Schenkman vast (‘een rode tabbert’). Dan is er nog het Grote Boek. De informatie in het boek krijgt Sinterklaas, zo zien we op een van de prenten, door aan de deur te luisteren. Er is echter nog iets nieuws in het boek van Schenkman: de knecht van Sinterklaas. Niet zomaar een knecht. Voor die tijd zijn er wel eens helpers geweest; een Indiaas jongetje bijvoorbeeld. Maar nu is het een zwarte knecht in een pagekostuum: pofbroek, plooikraag en baret met veer.
Hoe heeft een verlichte geest als Schenkman dit nu kunnen doen? Over die vraag hebben zich veel mensen gebogen. Waarom zwart? Waarom een knecht? Verklaringen te over. Misschien het roet van de schoorsteen? Een Moors knechtje omdat de Sint uit Spanje komt? De duivel? Of een verwijzing naar een oude Germaanse traditie waarin de knechten dierenhuiden en een donker masker droegen? Hoe Schenkman er ook bij gekomen is, het schepsel van zijn fantasie is tot op de dag van vandaag voorwerp van heel wat discussie op scholen en zelfs bij sommige politici. Na 1970 komen er allerlei soorten Pieten: inpakpiet, paardenpiet, paarse, blauwe en gele Pieten. Van alles is erover gezegd, geroepen en bedacht. Wat een eenvoudige Amsterdamse onderwijzer niet allemaal teweeg kan brengen.
Sjoerd Karsten is hoogleraar Onderwijskunde aan de Universiteit van Amsterdam.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven