Nog Vijf Gebruikelijke maar Twijfelachtige Multimediaprincipes

Tekst Paul Kirschner
Gepubliceerd op 13-12-2021
Multimedia in je les? Een recent handboek zet inmiddels vijftien principes op een rij die veel worden gebruikt, maar nog niet bewezen effectief zijn.

In 2016 schreef ik voor Didactief over Tien Gebruikelijke maar Twijfelachtige Multimediaprincipes. Die stonden in het Cambridge Handbook of Multimedia Learning (tweede editie) onder redactie van Richard Mayer. In de eerste editie hadden Dick Clark en Dave Feldon vijf principes besproken, in de tweede tien en in de derde editie, die dit najaar uitkwam, bespraken ze samen met Soojeong Jeong nog eens vijf.

Evenals in de eerdere edities doen ze dit op basis van goed empirisch onderzoek en komen ze met een geüpdatete uitleg waarom de tien eerdere principes twijfelachtig positief zijn (dat wil zeggen het leren mogelijk bevorderen). Deze breiden ze uit met vijf nieuwe twijfelachtige principes:

  1. Een gevoel van ‘aanwezigheid’ (in het Engels: presence), dat een multimediale, virtuele omgeving bij leerlingen oproept, bevordert het leren.
    De meeste studies kijken naar samenhang tussen ‘aanwezigheid’ en factoren die het leren mogelijk stimuleren, zoals motivatie, emotie en betrokkenheid. Helaas blijkt uit studies naar leeromgevingen die veel of weinig aanwezigheid oproepen doorgaans geen significant verschil in leerwinst. Veel aanwezigheid kan zelfs samengaan met slechtere leerresultaten, mogelijk door meer cognitieve belasting. Als er wel significante verschillen worden gevonden, zijn er bovendien meer verschillen tussen leeromgevingen, waardoor die aanwezigheid niet de enige plausibele verklaring is.

  2. Leerlingen leren beter in virtuele practicumzalen en practica die op afstand geleid worden dan in fysieke (live) practica.
    Er is veel onderzoek gedaan naar de voordelen hiervan, maar goed systematisch onderzoek is ver te zoeken. De studies vertonen allerlei gebreken: (1) het verschil is te groot tussen wat in het onderwijs gebeurt en wat onderzocht wordt (er worden appels met peren vergeleken), (2) het onderzoek is methodologisch vaak zwak (bijvoorbeeld geen voorkennismeting, te weinig deelnemers) en (3) de weinige goed opgezette onderzoeken laten geen verschil in uitkomsten zien als er wordt gecontroleerd voor lesinhoud en andere mogelijke factoren die invloed hebben. Gezien het gebrek aan empirisch bewijs en methodische nauwkeurigheid, concluderen de auteurs dat de overtuiging dat virtuele en afstandslaboratoria tot beter leren leiden dan fysieke laboratoria twijfelachtig is.

  3. Gamification (gebruikmaken van spelprincipes en -technieken in een leercontext), als onderdeel van multimediale instructie, bevordert motivatie en leren.
    Bij gamification is de aanname dat het gedrag uitlokt dat leerlingen boeit en motiveert en dat daardoor hun leerresultaten verbeteren (zie ook principe 11). Maar onderzoek laat zien dat er onvoldoende bewijs is dat gamification bijdraagt aan betrouwbare en bestendige leerresultaten en dat gamification het niet beter doet dan traditionele middelen.

  4. Van tevoren opgenomen lessen/colleges zijn even effectief of zelfs effectiever dan live (realtime, directe) colleges.
    Het uitgangspunt van enthousiastelingen is dat eerder opgenomen lessen ten minste gelijkwaardige leerresultaten opleveren of zelfs tot betere resultaten kunnen leiden, omdat ze tegemoetkomen aan de uiteenlopende behoeften van leerlingen onder verschillende leeromstandigheden, zoals verschillende leertempo's, roosters of locaties. Helaas lijkt deze veronderstelling niet gestoeld op bewijs. Hoewel de literatuur hierover nog groeit en er meer empirisch onderzoek nodig is, ondersteunt de huidige literatuur de voordelen van opgenomen lessen maar in beperkte mate.

  5. ‘Breintraining’ en videospelletjes hebben een positieve uitwerking op algemene cognitieve vaardigheden (intelligentie, geheugen, aandacht).
    Bij dit principe is de aanname dat het oefenen van mentale basisprocessen leidt tot betere prestaties bij bepaalde taken, en vervolgens tot betere prestaties bij nieuwe taken in een andere context. De eerste aanname wordt bevestigd door onderzoek: het oefenen van cognitieve vaardigheden met feedback leidt tot verhoogde nauwkeurigheid, snelheid en soepelheid bij de geoefende taken. De tweede veronderstelling – dat die verbetering ook het vermogen om goed te presteren in een ander domein vergroot – wordt echter niet bevestigd in de literatuur. Anders gezegd, er is wel bewijs dat training een positief effect heeft op leertaken die horen bij die training (bijvoorbeeld het oplossen van sudokupuzzels), maar niet op andere taken.

Net als bij de eerste tien principes concluderen de auteurs dat je met het inzetten van multimedia op zich niets bereikt en dat de gekozen didactiek de (belangrijkste) bepalende factor is en blijft. En die gekozen didactiek is het terrein van de goed opgeleide leraar!


Bron

Clark, R. E., Feldon, D. F., & Jeong, S. (2021), Fifteen common but questionable principles of multimedia learning, In R. E. Mayer (Ed.) The Cambridge Handbook of Multimedia Learning (Chapter 3). Cambridge University Press.
 

Een ogenblik geduld...
Click here to revoke the Cookie consent