In mijn colleges waarschuwde ik onze eerstejaars Onderwijswetenschappen vaak voor het feit dat Nederland niet alleen 17 miljoen bondscoaches kent, maar ook 17 miljoen onderwijsexperts. Elke Nederlander is immers een ervaringsdeskundige. Die brede betrokkenheid is overigens meestal heel leuk. Waar studenten Natuurkunde op feestjes misschien nog weleens worden getrakteerd op een beleefd glimlachje wanneer ze iets over hun scriptie vertellen, kunnen studenten Onderwijswetenschappen in zulke situaties standaard rekenen op een geanimeerd gesprek.
Maar even zo vaak word je als onderwijswetenschapper gekaapt door iemand die graag zijn eigen onderwijsvisie uit de doeken wil doen. Hoe vaak ik op feestjes niet heb mogen aanhoren ‘wat ze gewoon met dat hele vmbo zouden moeten doen’ of ‘dat de leerlingen van tegenwoordig’ niks meer zouden kunnen of willen. Dan heb je niet altijd zin om het gesprek aan te gaan. Vaak hoeft dat overigens ook niet, en willen mensen enkel even hun onderwijsmening ventileren. Daarna mag je gewoon weer een biertje halen en verder dansen. De onderwijswetenschapper als praatpaal.
Waar de onderwijswetenschapper in sociale settings soms lijkt te worden gevraagd de professionele bril even af te zetten om lekker mee te klagen, verzoeken media juist om die bril stevig op de neus te drukken. En dat niet alleen: het liefst is de onderwijswetenschapper bereid om de expert uit te hangen voor elke onderwijsgerelateerde vraag. Toen de basisscholen na de eerste lockdown weer opengingen, belde een journalist me met de vraag wat leraren moesten doen in de eerste lesweek. Ik antwoordde dat ze dat het beste aan een leraar zelf kon vragen. Maar de journalist wilde het liever van ‘een expert’ horen. Ook werd mij gevraagd om als ‘deskundige’ het signaal van mbo-instellingen te bevestigen dat de beroepspraktijkvorming in de knel kwam door de lockdown. Toen ik antwoordde dat ik sinds de lockdown geen mbo-school meer van binnen had gezien, vond de journalist het ‘eerlijk en moedig’ dat ik ‘toegaf’ hier niks wijzers over te kunnen zeggen dan de scholen zelf al hadden gedaan.
Het blijft op eieren lopen, als onderwijswetenschapper in het publieke debat. Word je opgevoerd als ‘expert’ ten opzichte van de praktijk, dan zit je begrijpelijkerwijs in de allergie van leraren en schoolleiders, die horendol worden van alle onderwijspredikers die beter menen te weten wat zij moeten doen en laten dan zijzelf. Zo probeer ik altijd te voorkomen dat ik word opgevoerd als ‘onderwijsdeskundige’. Onderwijsdeskundigen, dat zijn in mijn ogen de leraren en leerlingen die dag in dag uit de praktijk maken en ervaren. Een onderwijswetenschapper beschouwt onderwijsvraagstukken vanuit theorie en empirie. Dat is een andere tak van sport.
Een vrouwelijke onderwijswetenschapper moet in het publieke debat helemáál op eieren lopen. Ik kan u verzekeren dat dat geen onverdeeld genoegen is. De soms ronduit agressieve reacties op de inbreng van vrouwelijke wetenschappers gaan opvallend weinig over wát ze zeggen en opvallend veel over het feit dát ze iets zeggen: wie denkt dat mens wel niet dat ze is?!
Mijn antwoord op die vraag zou zijn: een onderwijswetenschapper die ervan overtuigd is dat praktijk- en wetenschappelijke kennis beide hard nodig zijn – en niet zonder elkaar kunnen – voor het begrijpen en aanpakken van onderwijsvraagstukken. Vanuit die gedachte nam ik twee jaar geleden de uitnodiging aan om te schrijven voor Didactief. Ik hoop dat je mijn maandelijkse columns met evenveel plezier hebt gelezen als ik ze heb geschreven. Na twee jaar vind ik het tijd voor weer eens een frisse blik van iemand anders. Met dank voor het lezen en een hartelijke groet zwaait deze ‘onderwijsdeskundige’ af!
Louise Elffers is lector Kansrijke schoolloopbanen in een diverse stad (HvA), onderzoeker bij Onderwijswetenschappen (UvA) en directeur van Kenniscentrum Ongelijkheid. Ook schreef ze De bijlesgeneratie.
Dit artikel verscheen in Didactief, december 2021.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven