In mijn handen heb ik een beduimeld boekje uit 1846, opengeslagen bij een gedicht getiteld ‘Dorpsschoolmeester’. De openingsregels zijn opmerkelijk: ‘Nedrig, Meester! is je stand, / Pover is je kleine woning; / Maar nog liever dan een’ Koning / Geef ik jou mijn rechterhand.’ De pagina ernaast toont een houtsnede van een leraar met een leerling.
Waar kijken we naar?
Gedicht en houtsnede staan afgedrukt in de Almanak tot Nut van ‘t Algemeen voor de Provincie Gelderland. De Maatschappij tot Nut van ‘t Algemeen, opgericht in 1784, was een nationale vereniging die zich inzette voor de verheffing en ontwikkeling van samenleving en individu. Belangrijke doelstellingen waren verlichting van het ‘gewone’ volk – door kennisverspreiding via almanakken – en onderwijsvernieuwing.
Pas in de hemel zou
de leraar oogsten
wat hij had gezaaid
In een van de eerste vergaderingen, waar bemiddelde burgerheren beschaafd met elkaar van gedachten wisselden, werd dit laatste puntig verwoord: ‘[…] de verbetering van het schoolwezen en de opvoeding der jeugd, als de voornaamste grondslag zijnde ter vorming, verbetering en beschaving van den burger.’
Dat ‘beschaven’ bestond uit het bestrijden van bijgeloof, onkunde, onverschilligheid, drankzucht, wanorde en luiheid. Daartegenover stond het aankweken van huiselijkheid, spaarzaamheid, netheid en deugdzaamheid. Historici noemen dit het ‘burgerlijk beschavingsoffensief’ van de negentiende eeuw.
Het Nut stichtte schooltjes en zorgde ervoor dat leraren via de kweekschool een degelijke opleiding kregen. In 1796 presenteerde men zelfs een onderwijsplan: Algemeene denkbeelden over het nationaal onderwijs. Het vormde de blauwdruk voor de eerste onderwijswetten.
Het zwarte schoolbord, een niet te onderschatten onderwijsvernieuwing, werd een belangrijk hulpmiddel in het klaslokaal. Het Nut zorgde ook voor leerboeken. Een ander verbeterpunt was de invoering van klassikaal onderwijs. Waarom? Het bleek efficiënter dan het indertijd traditionele hoofdelijk onderwijs: uitleg geven aan een groep leerlingen bespaart immers tijd, energie en – zeer belangrijk! – geld.
Terug naar de almanak uit 1846. Die houtsnede naast het gedicht, dat is toch hoofdelijk onderwijs? Schijn bedriegt. Een andere onderwijsvernieuwing was het overhoren van meisjes en jongens. Leerlingen leerden van de uitleg die de onderwijzer gaf en tegelijkertijd van de fouten van hun klasgenoten.
In de kern gaat het gedicht over het ideaalbeeld van de leraar: een bescheiden, kleinbehuisde man. Leraren werden geacht van ‘s morgens vroeg tot ‘s avonds laat, ‘[…] de kinderkens ten goede / Op te kweeken, naar hunn’ staat, / Om ze in kennis, deugd en eer / Op te kweeken voor den Heer.’ Daar wringt de schoen.
Het droombeeld van de negentiende-eeuwse nederige ‘meester’ in een ‘kleine woning’ die plichtsgetrouw zijn leerlingen naast de basisvakken lezen, schrijven en rekenen óók nog eens beschaving bijbrengt, verandert in een nachtmerrie als je onderzoek verricht in dorpsarchieven. Klaagbrieven over bouwvallige, beschimmelde en tochtige onderwijzerswoningen en slecht geventileerde, vochtige schoolgebouwen waar het water langs de muur loopt. Stinksloten bij het speelplein, schoolportalen die bij een regenbuitje onderlopen en onwelriekende ‘privaten’ (toiletten) waren geen zeldzaamheid.
In het landsbelang was het onderwijzersberoep volgens de bemiddelde burgers van ‘t Nut een belangrijke, niet te onderschatten taak. En wat was de honorering? Een krotwoning en een ‘karig loon’ op aarde. (Wat salariëring betreft is er sinds de negentiende eeuw weinig veranderd.) Pas in de hemel zou de leraar oogsten wat hij had gezaaid, aldus het gedicht: neerknielend voor Gods troon wordt zijn naam ‘met Engelenschrift’ in het ‘Levensboek’ geschreven.
Niet alle onderwijzers waren hier tevreden mee.
Jacques Dane is hoofd onderzoek en conservator van het Nationaal Onderwijsmuseum in Dordrecht.
Dit artikel verscheen in Didactief, januari/februari 2023.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven