Flinke kritiek op de Cito-eindexamens leveren de economen Marcel Canoy en Cees Banning in een preadvies van de Koninklijke Vereniging van Staatshuishoudkunde (KVS). Het Cito-eindexamen hindert de ontwikkeling van ‘enthousiasme en interesse in het vak economie’. Zo maar een verwijt dat is opgenomen in een preadvies in de KVS-bundel over economieonderwijs die op vrijdag 16 december 2016 wordt gepresenteerd in Rotterdam. De president van De Nederlandsche Bank, Klaas Knot, neemt de bundel in ontvangst.
Het verwijt aan de examenmakers van Cito wordt terloops gemaakt in een stuk dat ook over andere zaken gaat, maar is nogal wat. Het verminderen van enthousiasme en interesse in een vak, door het eindexamen. Dat kan niet de bedoeling zijn.
Een klein beetje context helpt hier. Het vak economie is een paar jaar geleden onder handen genomen. Onder leiding van de commissie Teulings is het programma omgegooid en kwamen nieuwe onderwerpen in het curriculum als speltheorie, verzekeringseconomie, principal-agent-problemen, en andere zaken. Het idee was dat bij economie voortaan eerst de context (de praktijk) aan bod zou komen, zodat de vraag naar de concepten (de theorie) vanzelf op zou komen. Deze opzet moest motiverender zijn voor de leerling.
Dit is anders gelopen. Mijn eigen school is van het eerste moment betrokken geweest bij de vernieuwing van het economieonderwijs. Wij waren één van de 16 pilotscholen die proefdraaiden met de vernieuwing. Ik spreek hier dus uit (frustrerende) eigen ervaring.
Docenten die voortvarend aan de gang gingen. Hun didactiek aanpasten. Hun leerlingen onderzoekend aan het werk hebben gezet. Zij kwamen van een koude kermis thuis. Vanaf het eerste pilotjaar is er gedoe geweest over de kwaliteit van de examinering door het Cito. Vooral de examens voor het vwo waren beroerd. Die van de havo vielen relatief nog mee.
Cito is conservatieve kracht geweest
in vernieuwing economie-onderwijs
Vanaf het moment dat, na de pilotfase, het vernieuwde economieprogramma landelijk werd ingevoerd, sloeg de frustratie pas echt toe. In plaats van voordeel, leken de pilotscholen nadeel te hebben van meedoen aan de vernieuwing. In de pilotfase zijn vernieuwende manieren van examineren aan bod geweest, maar deze zijn allemaal afgevoerd. Er is geëxperimenteerd met cartoons. Er is geëxperimenteerd met betoogvragen. Er is gepoogd veel context in de vragen te krijgen.
Maar het is allemaal mislukt. De Cito-examens zien er weer precies hetzelfde uit als voor de vernieuwing. Alleen een paar bordjes zijn verhangen. Er zijn nieuwe onderwerpen bijgekomen en sommige onderwerpen zijn weg. Aan de vraagstelling is echter niets veranderd.
De kritiek van Canoy en Banning kan ik als gevolg alleen maar onderschrijven. Het Cito is een conservatieve kracht geweest in deze vernieuwing en heeft op geen enkele manier bijgedragen aan het kweken van ‘enthousiasme en interesse’ in het schoolvak.
Waar heeft dit aan gelegen? Er zijn weeffouten bij het Cito. De Cito-vragenmakers, economiedocenten die een dag per week zijn vrijgesteld, moesten nieuwe examens maken, terwijl ze zelf niet meededen aan dit programma (op een enkeling na). De Cito-vragenmakers willen daarnaast een antwoordenmodel dat niet multi-interpretabel is. Een antwoord is goed of fout. Daar mag niet te veel ruimte tussen zitten.
Elke docent betrokken bij de 1e en 2e correctie weet hoe vervelend veel ruimte in een antwoordenmodel is. Elke onderhandelingsmogelijkheid wordt immers uitgenut. Een te vaag antwoordmodel krijgt het Cito keihard terug. In die zin zijn economiedocenten zelf ook verantwoordelijk voor de behouden koers die het Cito vaart.
Canoy en Banning stellen als oplossing voor om de focus op het centraal examen van Cito te verminderen. Voor afschaffen van de Cito-examens pleiten de auteurs niet. Het is wenselijk om een bepaalde kern van het vak extern te toetsen. De kwaliteit van het economieonderwijs kan alleen zo gegarandeerd worden. De Cito-toetsing zou zich echter tot het kerncurriculum moeten bepreken.
Wanneer Cito een veel kleiner deel van het programma toetst, kunnen docenten werkelijk aan de gang met het ‘kweken van enthousiasme en interesse in het vak’. Ik kan het speelveld niet helemaal overzien, maar volgens mij zou deze aanbeveling wel eens voor (veel) meer vo-vakken van toepassing kunnen zijn.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven