Zet 'taalachterstand' bij het vuilnis

Tekst Yolande Emmelot
Gepubliceerd op 26-06-2014
Yolande Emmelot - Yoeri, een Russisch jongetje van 6 jaar, zit in groep 2 van een basisschool in Amsterdam. Zijn ouders zijn hoogopgeleide etnische Russen. Vader spreekt behoorlijk Nederlands, maar het is niet de taal waarin hij zich het beste en makkelijkste uitdrukt. Het gezin spreekt thuis Russisch en voor Yoeri is dat dus zijn moedertaal.

Yoeri is duidelijk een intelligent kind. Dat merk ik, want ik geef hem les. Hij is vermoedelijk meer dan gemiddeld taalvaardig in het Russisch vergeleken met leeftijdgenootjes en hij heeft daarnaast ook nog een behoorlijke kennis (passief wat beter dan actief) van het Nederlands. Als je de taalvaardigheden in beide talen zou optellen, heeft hij ongetwijfeld een 'taalvoorsprong'. Toch wordt hij op school gezien als een kind met een taalachterstand. En dat wordt ook aan de ouders verteld, keer op keer.

De term 'taalachterstand' of het bredere begrip 'onderwijsachterstand' wordt in het (basis-)onderwijs erg veel gebruikt. Oorspronkelijk werd de term 'taalachterstand' gebruikt voor kinderen van wat wij toen 'gastarbeiders' noemden, kinderen die in elk geval anderstalig waren, maar ook vaak laagopgeleide, soms analfabete ouders hadden.

Het begrip 'taalachterstand' gebruiken, betekent dat er een norm bestaat, een gemiddelde, waaraan kennelijk iedereen van een bepaalde leeftijd of in een bepaalde groep op school moet voldoen. Yoeri wijkt dus in negatieve zin af van het gemiddelde. En afwijken van het gemiddelde lijkt steeds kwalijker te worden.

Was in de tachtiger en negentiger jaren van de vorige eeuw nog sprake van het perspectief 'adequate NT2 didactiek voor anderstalige leerlingen' en 'behoeften van tweede taalleerders' om anderstalige kinderen tegemoet te treden, in diezelfde periode lijkt het denken in termen van achterstanden, met name bij allochtone leerlingen, steeds sterker te worden en wordt dit steeds meer geproblematiseerd. Er vond klaarblijkelijk een verschuiving plaats van acceptatie van anders zijn (waarbij anderstalige leerlingen behoeften hadden waaraan door een adequate NT2-didactiek tegemoet werd gekomen) naar denken in problemen of afwijkingen.

Deze verschuiving in het denken, in het maatschappelijk klimaat, lijkt in een bredere verandering geplaatst te kunnen worden. De 'zachtere' benadering van de zeventiger jaren, waarbij onderwijs in de eigen taal en cultuur mogelijk werd, werd verlaten. De samenleving moest maakbaar worden. In de tachtiger jaren verdrongen bedrijfseconomische overwegingen onderwijskundige inzichten. Tegelijkertijd werd het 'meten' steeds belangrijker, ook in het onderwijs: er werd steeds meer getoetst; de advisering voor het voortgezet onderwijs werd bijvoorbeeld vooral gebaseerd op de uitslag van de Cito eindtoets.

Over de nadelen van de toetscultuur is de laatste tijd al heel wat gezegd en geschreven. Een van die nadelen is het denken in 'taalachterstanden', dat inmiddels zeer ingeburgerd is in het basisonderwijs en te pas en te onpas wordt toegepast. Te onpas, omdat nieuwe lichtingen anderstalige kinderen, die weliswaar een minder goede Nederlandse taalvaardigheid hebben dan hun Nederlandstalige leeftijdsgenootjes, maar vaak zeer taalvaardig in hun eigen taal zijn, 'weggezet' worden onder deze noemer. Dit tot grote frustratie van hun ouders en van de kinderen zelf. Terwijl een goede beheersing van het Nederlands een kwestie van tijd lijkt en de taalontwikkeling bij jonge kinderen sowieso grillig verloopt.

Daarbij is ook de vraag relevant of die taalachterstanden, ook als we die afbakenen tot 'taalachterstanden in het Nederlands' uberhaupt wel goed vastgesteld worden. Ik nam bij mijn leerling een toets af en constateerde dat hij vele items fout maakte, omdat hij niet bekend of vertrouwd was met het begrijp 'rijm' (waarmee in de toets uitsluitend eindrijm bedoeld werd... je moet het maar weten...). Meten is dus ook gevaarlijk. Hoogleraar wetenschapstheorie Trudy Dehue zei in een recent interview NRC, 14 juni): "Van de uitspraak 'meten is weten' klopt eigenlijk alleen dat hij rijmt. Alle meten is ingebed in interpreteren, kiezen en afwegen".

En precies dat, interpreteren, kiezen en afwegen naar aanleiding van toetsgegevens, laat vaak te wensen over in het onderwijs. De ouders van Yoeri is bijvoorbeeld geadviseerd hem bijles te geven (taalles en logopedie). En hij krijgt in de pauzes op school, als zijn vriendjes buiten spelen, ook nog twee keer per week les. Iedereen die zich bezighoudt met opvoeding, zal bij deze intensieve aanpak voor een jongen van 6 toch grote twijfels hebben. Het laat ook zien hoe problematisch het is dat de pedagogiek uit het Nederlandse onderwijs is verdwenen. Maar het laat vooral zien dat het denken in 'taalachterstanden' tot onwenselijke en onjuiste beslissingen leidt.

Er komen er in de toekomst onder invloed van de globalisering steeds meer anderstaligen en dat zou dan betekenen: steeds meer kinderen met taalachterstanden.... En niet alleen kinderen, maar ook volwassenen. Grappenderwijs zei de vader van Yoeri over zijn moeder, de oma van Yoeri, die ook in Nederland woont en die naast Russisch goed Engels en een beetje Nederlands praat én leerkracht in het basisonderwijs was: 'zij heeft ook een taalachterstand.....'

Nu zoveel scholen met meertalige leerlingen te maken hebben, lijkt het me een goed idee om de term 'taalachterstand' te reserveren voor kinderen die een algemene taalontwikkelingsachterstand hebben (los van het Nederlands). Maar omdat we dat op school niet goed kunnen vaststellen, zou ik ervoor willen pleiten om de term 'taalachterstand' maar gewoon definitief bij het vuilnisvat te zetten. Want anders bestaat in de toekomst half Nederland uit kinderen en volwassenen met taalachterstanden! Meertaligheid is bovendien – zo blijkt uit onderzoek - juist goed voor taalontwikkeling en ook voor andere cognitieve terreinen.

Ik wens Yoeri, zijn ouders en alle andere meertalige kinderen en hun ouders wijze leerkrachten toe, die niet alleen naar de toetsresultaten kijken, maar ook begrijpen waaróm kinderen het Nederlands nog niet goed beheersen, die begrijpen dat het gemiddelde bestaat bij de gratie van afwijkingen naar boven en naar beneden, die begrijpen dat ouders met hun kind graag de taal spreken waarmee ze vertrouwd zijn, die begrijpen dat anderstalige kinderen meer tijd nodig hebben naast wat extra aandacht, die accepteren dat er verschillen zijn.

Yolande Emmelot is onderzoeker aan het Kohnstamm Instituut Amsterdam.

Een ogenblik geduld...
Click here to revoke the Cookie consent