Ook in 1980 ging het al over stikstof, landbouw en natuur. Ik werkte met een groep studenten aan een beheersplan voor de Utrechtse Heuvelrug, een opdracht voor ons bijvak milieukunde. Ook in 1980 was het al irritant dat er niet één duidelijke oplossing uitrolde, die ene correcte uitkomst waar ik als natuurkundestudent aan het eind van mijn geploeter altijd mee verwend was. Maar al ging het om een lastige vraag, en al was het geen elegant oplosbaar probleem, het was vooral fascinerend om te zien van hoeveel kanten je zo’n kwestie kon bekijken. We verdiepten ons in bodemkunde, hydrologie, ecologie, de chemie van ammoniak, nitraten en fosfaten, landbouweconomie, planologie, dierenwelzijn, psychologie, recht, bestuurskunde en filosofie – en nog leek het niet genoeg. Een lastige opdracht, dat beheersplan, en daarna nog zo’n opdracht over de energievoorziening in Nederland, maar het ging wel ergens over, dat heette toen ‘relevant’ en was erg in de mode. Maar mijn eigen fascinatie verraste me nog het meest: zoveel manieren om naar zo’n vraagstuk te kijken, en achter al die manieren van kijken zat decennia, soms eeuwen aan kennis, elk met eigen modellen, termen, perspectieven en beroemde namen. Van het bijvak milieukunde is me mijn zorg over de toekomst bijgebleven, over hoe het toch komt dat zelfs de mensen met de goede intenties toch zo moeilijk gezamenlijke stappen vooruit zetten, de tragedy of the commons. Maar meer nog is me mijn fascinatie bijgebleven: wat weten we met z’n allen een hoop en wat is die kennis veelkleurig. Interdisciplinair heeft voor mij de betekenis gekregen van samenwerken tussen disciplines, net zo lang tot je samen een beeld hebt, veelkleurig, gevoed uit ieders specialisme.
Ik werd natuurkundeleraar en later leerplanontwikkelaar, voor natuur- en milieu-educatie, algemene natuurwetenschappen, natuurkunde. De discussie over relevantie speelde ook in het middelbaar onderwijs, over realistische vragen (contexten), die niet vanuit één vak op te lossen zijn (samenhang in het curriculum). En wat hier nou zo nonchalant tussen haakjes staat, groeide uit tot grote discussies. Discussies over contexten. ‘Contexten mogen niet ten koste van concepten gaan!’ ‘O nee? Moeten concepten dan betekenisloze termen blijven?’ En discussies over samenhang. ‘Blijf van mijn vak af, verdun niet alles, gun leerlingen dat ze zich ergens in kunnen verdiepen!’ ‘O ja? Bestaat de wereld dan uit losse stukjes natuurkunde, economie, sociologie? Kinderen zien het geheel nog, heeft het reductionistische kokerdenken niet al genoeg ellende veroorzaakt?’ En overdrijvers van beide kanten blazen de discussie op tot een identiteitspolitieke stammenstrijd, met pompsteun van de sociale media. ‘Kom niet aan mijn vak’ tegenover ‘Kom niet aan het onbevangen denken van onze kinderen’. De debatten rond Onderwijs2032 en Curriculum.nu laten er voorbeelden van zien.
Voor mezelf houd ik het simpel. Zonder samenwerking tussen disciplines waren mijn milieukunde-opdrachten onmogelijk geweest, en zijn ze dat nog steeds, de complexe vragen over energievoorziening, voedsel, landschap – zo ook de vragen over gezondheid, globalisering, nieuwe technologie, voor elk betekenisvol inzicht is én-én-én nodig. Omgekeerd, zonder goed verdiepte disciplines voor die samenwerking blijft het bij oppervlakkig verkennen, alleen maar contextkennis, geen concepten, modellen en tabellen. Met beide kanten moet je in het middelbaar onderwijs beginnen, en waar dat kan al in het primair onderwijs. Ik ben vóór vakken en vóór vakoverstijgende samenhang in het curriculum, ik laat me niet gek maken.
Maarten Pieters werkt bij SLO nationaal expertisecentrum leerplanontwikkeling.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven