Eerder deze maand maakte minister Slob bekend dat de invoering van het verplichte lerarenregister voorlopig van de baan is. Het lerarenregister bedoelde de professionalisering van leraren te versterken, en een sterkere beroepsgroep te creëren, vergelijkbaar met artsen en juristen die ook hun eigen beroeps- en opleidingseisen reguleren.
De bureaucratie van het register en de vele benodigde administratieve handelingen voor bijvoorbeeld het valideren van cursussen zorgde echter voor zoveel weerstand onder leraren dat het initiatief vooralsnog is ingetrokken. Daarmee is echter het statusprobleem en de zwakke positie van de beroepsgroep als geheel nog niet opgelost. Uit onderzoek van het ROA en ECORYS blijkt dat leraren in het basisonderwijs van plek 42 naar 69 dalen op de ‘beroepsprestigeladder’, sinds 2006, ver onder andere hoogopgeleide professionals als de verpleegkundige, makelaar of journalist. Universitair opgeleide leerkrachten in het voortgezet onderwijs glijden van plek 22 naar 43, de hbo-opgeleide leerkracht van 34 naar 50.
Hoe kunnen we er voor zorgen dat het leraarschap een sterke en gewaardeerde professie wordt?
Sterke beroepsgroepen voldoen aan drie kenmerken (Mehta, 2015): 1) ze beschikken over specifieke kennis en expertise die via intensieve opleiding wordt verkregen, 2) ze werken voor het algemene publieke belang, en 3) ze definiëren zelf de standaarden voor kwaliteit van, en goede dienstverlening binnen hun beroep.
Een vergelijking met het leraarschap laat zien dat deze beroepsgroep maar beperkt aan deze criteria voldoet. De opleiding tot leraar, met name in het basisonderwijs, is veel korter dan bijvoorbeeld opleidingen in de medische sector, en bieden maar in beperkt mate een unieke set aan kennis en vaardigheden. Leerkrachten geven vaak zelf aan dat wat zij op de PABO of in de lerarenopleiding leren niet voldoende is om goed onderwijs te geven; ervaring is een net zo belangrijke factor om met vertrouwen voor de klas te staan en een groep diverse leerlingen te managen en goed onderwijs te geven (Zientek, 2007). Het aanbod van allerlei alternatieve trajecten voor certificering van zij-instroom, en leerkrachten die onbevoegd voor de klas staan, bevestigt het beeld van een relatief zwakke beroepsgroep. Daarnaast is lesgeven een relatief individuele aangelegenheid waarbij de organisatie van de school in klassen en individuele jaartaken weinig collectieve organisatie van het onderwijs of gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de definiëren van kwaliteitsstandaarden voor de beroepsgroep uitlokt. Recente stakingen en berichten in de media van leerkrachten die zich miskend voelen doen bovendien afbreuk aan de erkenning van leerkrachten als ‘dienaars van het publiek belang’.
Het resultaat is dat leerkrachten veelal onderaan de hiërarchie staan en worden geacht plannen en nieuw beleid te implementeren zoals uitgedacht door beleidsmakers, schoolbestuurders of schoolleiders. Het voorstel voor het lerarenregister is daar een duidelijk voorbeeld van: geïnitieerd door het ministerie van OCW in samenwerking met de Onderwijscooperatie, waarbij de beroepsgroep zich niet gerepresenteerd voelde en vooral weerstand articuleerde. Maar weinig leerkrachten hebben een duidelijke stem in het vormgeven van dergelijk beleid en er is onvoldoende organisatiekracht om zelf een alternatief te initiëren en implementeren.
De positie van leerkrachten onderaan de hiërarchie wordt ook bevestigd in het vernieuwde toezicht waarin de schoolbesturen verantwoordelijk worden gehouden voor de kwaliteit van onderwijs. De inspecteur doet niet langer meer automatisch een uitspraak over de kwaliteit van het didactisch handelen van leerkrachten, maar verwacht dat schoolbesturen, via centrale kwaliteitscontrole, de professionaliteit van leerkrachten organiseren en ondersteunen.
Bij een sterke professie past echter een vorm van aansturing en kwaliteitsborging waarbij leerkrachten samen de verantwoordelijkheid hebben voor de kwaliteit en organisatie van hun school, en ook de kwaliteitscontrole en verbetering van hun werk en van de beroepsgroep als geheel organiseren, vergelijkbaar met de maatschap in de medisch sector. Dergelijke modellen van ‘site-based management’ vinden we, op kleine schaal, al in de VS, of in ‘teaching school alliances’ in Engeland. Toezicht zou moeten aansluiten op deze decentrale modellen voor onderwijsorganisatie en –evaluatie, bijvoorbeeld door het valideren van uitkomsten van peer reviews of intercollegiale consultatie. Zolang we leerkrachten niet centraal stellen in de ontwikkeling en implementatie van beleid en het toezicht daarop, kunnen we ook niet verwachten dat zij zich als sterke beroepsgroep organiseren en verder ontwikkelen.
Literatuur
Zientek, L. R. (2007). Preparing high-quality teachers: Views from the classroom. American Educational Research Journal, 44(4), 959-1001.
Mehta, J. (2015). The allure of order: High hopes, dashed expectations, and the troubled quest to remake American schooling. Oxford University Press.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven