Het hoeft geen betoog meer dat Nederland zich zorgen maakt over de leesvaardigheid van Nederlandse jongeren. In de afgelopen jaren hebben gesprekken in Talkshows op TV, en artikelen in tijdschriften en kranten dat al voluit onder de aandacht gebracht. Het gaat daarbij over zowel de leesvaardigheid als de leeshouding. Kunnen we onze jongeren nog complexe teksten voorleggen om belangrijke informatie of vermakelijke fictie met hen te delen? Hebben ze nog wel de instelling om wat uitgebreidere teksten te willen lezen over wat er gaande is in de wereld, of in de belevingswereld van anderen? Een groeiend aantal opvoeders in Nederland twijfelt daarover. Wat te doen om dit tij te keren?
Gelukkig, zou je denken, is er nu een boek op de markt dat een bijdrage wil te leveren aan de bestrijding van deze ‘leesverschraling’. In hun bundel ‘Omdat lezen loont’ (onder redactie van Van Dijk, Klaver, Stronks, Hamel) wordt een aantal Nederlandse experts het woord gegeven om hun visie te geven over de actuele toestand van het leesonderwijs en de mogelijkheden tot verbetering daarvan. In een interessante collectie van auteurs wordt in 38 hoofdstukken vanuit diverse standpunten besproken hoe we tot een “effectief leesonderwijs in Nederland” kunnen komen. Niet alle auteurs in deze bundel zijn expert op het gebied van leesonderwijs, maar hebben daar -gelet op de denkbeelden die ze naar voren brengen- wel nuttige ideeën over (ik denk aan Adriaan van Dis, Manon Uphof, of Paul Kirschner). Al met al een rijk en stimulerend palet aan denkbeelden, dat een mooi overzicht geeft van de stand van zaken over onderzoeksopbrengsten in de afgelopen decennia, maar ook van ideeën hoe we verder moeten om tot effectief leesonderwijs te komen. Daarom zou ik zeggen, dit boek is verplichte kost voor iedereen die het leesonderwijs ter harte gaat en de stand van zaken op dit terrein wil kennen.
Wellicht voelt de goede lezer het al aankomen: er is helaas ook een ‘maar’ aan dit boek! Ik zal proberen daar kort een indruk van te geven door enkele in het oog springende punten te bespreken.
Het eerste wat opvallend ontbreekt in dit boek is een duidelijke theoretische visie op wat lezen is en hoe we op grond daarvan de onderwijspraktijk in primair en secundair onderwijs kunnen verbeteren. Op pagina 7 van het boek lezen we de belofte om in dit boek “een samenhangend geheel aan inzichten en maatregelen” te presenteren. Als het boek uit is, moet je als belangstellende lezer jammer genoeg vaststellen dat dat nogal tegenvalt. Er is geen echte theoretische samenhang die de hoofdstukken in dit boek productief verbindt, of het moest zijn dat alle auteurs de zorgen over ons leesonderwijs delen; ze zijn ook allen gericht zijn op lezen en schrijven, maar wat dat als psychologisch proces nu eigenlijk is, blijft intuïtief. Een gestructureerde theorie ontbreekt van waaruit we ook kunnen begrijpen wat precies ‘begrijpend lezen’, ‘diep lezen’, ‘schrijven’, ‘spreken’, ‘leesmotivatie’, ‘leesattitude’ voor processen zijn en hoe ze samenhangen. Uiteindelijk ontstaat het beeld dat lezen te maken heeft met informatie uit een tekst halen en te definiëren is als een score op een test (PISA, PIRLS). De effectiviteit van het leesonderwijs wordt in de meeste bijdragen opgehangen aan een (hoge) score op genoemde tests. Maar eerlijk is eerlijk: de vragen over de samenhangen tussen lezen, schrijven, motivatie etc. worden hier en daar toch wel gesteld (zie bijvoorbeeld pagina 139), soms ook met empirische data beantwoord (p. 180 – 183), maar een omvattende en onderbouwende theoretische visie op ‘lezen’ (etc) ontbreekt. Voorzichtige aanzetten daartoe vinden we nog wel, bijvoorbeeld op pagina 76 van het boek als de definitie van lezen van het OECD wordt geciteerd. Het blijft helaas een obligaat citaat. Verder is in dat opzicht ook hoofdstuk 37 (p. 218 e.v.) hoopgevend, waar gepleit wordt voor gecombineerd lees- en schrijfonderwijs maar dat wordt helaas niet uitgewerkt door het boek heen.... Jammer.
Eén van de consequenties van het ontbreken van een duidelijke theoretische visie is dat er geen enkele vraag gesteld wordt over hoe het zo ver heeft kunnen komen? Elk psychologisch verschijnsel heeft immers een voorgeschiedenis, maar hoe de voorlopers van het leesgedrag bij leerlingen in bovenbouw en v.o. mogelijk hebben bijgedragen aan de leesverschraling en – malaise wordt niet besproken. Toch bestaand daarvoor wel goede voorbeelden (theoretisch, empirisch en met praktijkvoorbeelden onderbouwd) over het lezen bij jonge kinderen, die verder gaan dan de verlammende focus op technisch lezen. Voorbeelden die ‘lezen’ willen zien als een in essentie sociaal-cultureel proces. Iets wat je doet met anderen die je hulp bieden als het even niet gaat. Een goed lezer stelt zichzelf bijvoorbeeld vragen tijdens het lezen (wat betekent dit woord? Waarom schrijft de schrijver dit zo? etc. ), maar een beginnend lezer kan die vaak zelf nog niet beantwoorden. Dát moet zij/hij nu juist leren! Dan kunnen directe antwoorden op die vragen, plaatjes of aanwijzingen de beginnend lezer uit de verlegenheid helpen. Lezen is zo geen solistische prestatie meer die zich manifesteert in het gemak waarin je symbolen op papier kunt ontcijferen en waarin je (nog) niet stil staat bij de vraag waarom je uitgerekend dit voorgeschotelde zinnetje of tekstje moet lezen? Juist deze aandacht voor het lezende jonge kind en het onderwijs dat daarbij hoort, schittert in afwezigheid in dit boek. Zoals het nu in de praktijk gaat, wordt het jonge kind zijn zin in lezen al op jonge leeftijd ontnomen. Vind je het gek dat dit een slechte start is voor aandachtig en geïnteresseerd lezen van (langere) teksten waarbij je ook nog eens moet nadenken over wat de schrijver nou eigenlijk van je wil? Voor het jonge kind hebben we misschien niet op de eerste plaats behoefte aan effectief leesonderwijs, maar aan onderwijs waarin het zinvol leren omgaan met teksten centraal staat, teksten die beogen iets te communiceren aan een lezer of groep lezers, die stimuleren om na te denken over hoe je die communicatie kunt verbeteren, uitbreiden, beantwoorden (mondeling of schriftelijk). Ja inderdaad, samen met jonge kinderen lukt dat ook (vanaf bijvoorbeeld groep 1), omdat de behoefte om te communiceren kinderen wel lijkt aangeboren.
De aandacht voor het lezende jonge kind is overigens niet nieuw, evenmin als de relatie tussen communiceren en lezen/schrijven. Hier wreekt zich in dit boek de beperkte blik van de samengestelde auteursgroep. Met geen woord wordt er gesproken (sympathiserend of kritisch) over de ontwikkeling van het lezen zoals dat al sinds de vroege jaren ’80 is beschreven, zowel theoretisch, met empirische onderbouwing en een rijk scala aan voorbeelden uit de praktijk, in onderbouw en bovenbouw van de basisschool. Deze benadering streeft naar betekenisvol leesonderwijs in de gehele basisschool, dat leerlingen blijvend zin geeft in lezen.
Jammer genoeg is deze bundel onvergeeflijk incompleet, door geen aandacht te besteden aan de hier bedoelde visie op lezen vanuit de Cultuur-Historische Activiteitstheorie (CHAT), noch aan de praktische invullingen daarvan binnen Ontwikkelingsgericht Onderwijs (OGO). Of berust deze keuze op fatale kritiek die de samenstellers van dit boek hebben op CHAT en OGO? De lezer had dat graag willen weten.
De onvolledigheid en éénzijdigheid van het boek doet mij vermoeden dat we langs deze weg niet erg zullen opschieten met de realisatie van ‘effectief leesonderwijs’ dat bovendien volledig voorbij gaat aan de betekenisgeving en zingeving van het lezen en schrijven. Ik denk dat de ondertitel van dit boek had moeten zijn: Op naar betekenisvol leesonderwijs.
Y. van Dijk, M-J Klaver, E. Stronks, M. Hamel (Red.). ‘Omdat lezen loont’, Uitg. Pica, Huizen, 2022. 229 pagina’s; prijs: €31,95.
1 OGO: meer dan evidence-based
2 OGO: wat levert het op?
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven