Onderwijsvrijheid in woelig water

Tekst Johan Lievens
Gepubliceerd op 11-09-2019
Beeld Joost Bataille
Het zijn turbulente tijden voor de onderwijsvrijheid, schrijft Johan Lievens, docent Staatsrecht aan de VU. Vierden we recent nog 100 jaar schoolvrede in Nederland (2017) en 60 jaar schoolvrede in België (2018), van een feeststemming lijkt niet echt sprake.

In België stak de Senaat in april maar nipt een stokje voor het mogelijk herschrijven van de onderwijsvrijheid in de Grondwet. Of ook het Nederlandse grondwetsartikel aan een herschrijving ontsnapt, is nog maar de vraag nu de Tweede Kamer over het artikel debatteert.

Aanleiding voor de onrust in Nederland: het Amsterdamse Haga Lyceum dat ‘anti-democratisch onderwijs’ zou verstrekken en zo symbool werd voor ‘het risico op salafistische invloeden binnen het onderwijs’ waar ook de onderwijsinspectie recent voor waarschuwde. De meeste islamitische scholen geven echter uitstekend onderwijs. Ook het Haga Lyceum krijgt op vlak van onderwijskwaliteit een positief oordeel van de onderwijsinspectie, die eveneens oordeelt dat er geen sprake is van (bewijs van) salafistische indoctrinatie.

In het Nederlandse verhaal zit een tendens die ik ook in Vlaanderen ontwaar: onze prioriteiten zijn verschoven. Aanvankelijk vormde de onderwijsvrijheid het belangrijkste grondrecht inzake onderwijs. Die vrijheid gold als een verlangstuk van de vrijheid van meningsuiting en godsdienst: het stond elke ‘goede huisvader’ vrij zijn kinderen naar eigen inzicht op te (laten) leiden. Hij had daartoe de keuze tussen openbaar of bijzonder, vanuit een bepaalde levensopvatting georganiseerd, onderwijs. Naar het idee van de nachtwakerstaat was de rol van de overheid beperkt: zij diende het bijzonder onderwijs alle vrijheid te geven, en slechts aanvullend in openbaar onderwijs te voorzien.

Anno 2019 zien we hoe (een specifieke invulling van) het recht op onderwijs de onderwijsvrijheid beetje bij beetje doet afkalven. Het belang van het kind wordt daarbij als hefboom gebruikt om het onderwijs aan een hele reeks regels te onderwerpen. Zo gelden eindtermen en kerndoelen om de kwaliteit van het publiek bekostigde onderwijs te waarborgen. Vlaanderen voerde in 2001 een principieel inschrijvingsrecht in met het oog op gelijke kansen: elke leerling heeft het recht zich in te schrijven op de school van zijn keuze, zelfs als de school van oordeel zou zijn dat de leerling geen aansluiting vindt bij het pedagogisch project van de instelling. De (vaak onuitgesproken) premisse is dat de overheid en de ouder het best weten hoe het belang van het kind in te vullen. En niet de school.

En er zijn meer voorbeelden. In Vlaanderen verloor Baïs Rachel, een joods-orthodoxe lagere school haar subsidie omdat zij de eindtermen voor biologie en Nederlands niet haalde (foto hiernaast is genomen door Joost Bataille op Joodse Kindergemeenschap Cheider, in Amsterdam). De oorzaak? De school gaf geen seksuele voorlichting omdat ze dat als een familiale aangelegenheid beschouwt en ze weigerde luisteroefeningen Nederlands met tv-fragmenten omdat die moderne technologie botst met de orthodoxe opvattingen. ‘Exotische’ voorkeuren die minder belangrijk zijn dan het recht op onderwijs , oordeelde het Vlaams Parlement, daarin geruggesteund door het Belgische Grondwettelijk Hof en de Raad van State. Maar dienen publieke seksuele voorlichting en tv-kijken het belang van het kind méér dan een opvoeding volgens de idealen van de eigen ouders?

Ook het thuisonderwijs, dat in België lange tijd veel meer vrijheid kende dan Nederland, wordt inmiddels de duimschroeven aangedraaid. Het blijft mogelijk, maar sinds enkele jaren geldt wel een strikte controle met examens en toezicht door de onderwijsinspectie. Toen die regeling werd aangevochten voor het Grondwettelijk Hof, stelde de rechter onomwonden dat het recht op onderwijs en het belang van het kind een inperking van de onderwijsvrijheid verantwoorden. Maar onderwijsvrijheid en recht op onderwijs zijn gelijkwaardige grondrechten. Zij zouden daarom door de rechter tegenover elkaar moeten worden afgewogen. Een inperking van de onderwijsvrijheid is slechts rechtmatig, wanneer zij minimaal is en in verhouding staat tot het nagestreefde doel. Van zulke afwegingen was in de arresten van het Grondwettelijk Hof geen sprake.

Hetzelfde zien we in Nederland gebeuren. Hoewel het Haga Lyceum kwalitatief onderwijs levert, drijven politici en onderwijsinspectie de druk op. Er wordt meer vereist dan dat de school kwalitatief onderwijs verstrekt en zich (negatief) onthoudt van onderwijs dat niet strookt met de mensenrechten. Ze moet ook actief bijdragen aan het vormen van burgers volgens een quasi seculier-liberaal opvoedingsideaal. Erg ver van een staatspedagogie, waar de onderwijsvrijheid zich historisch juist tegen verzette, zijn we dan niet meer.

Taboes dienen het debat niet. Het is een goede zaak dat de Tweede Kamer de onderwijsvrijheid aan een kritische reflectie onderwerpt. Daarbij zijn twee inzichten evenwel essentieel.

Eén, het parlement moet beseffen dat de onderwijsvrijheid een zekere regulering van het onderwijs niet belet. Haar afschaffen of inperken is dus niet per se nodig. Vandaag al zijn er inhoudelijke eisen voor het onderwijs en vergt de Wet op het voortgezet onderwijs reeds dat het onderwijs 'mede gericht [is] op het bevorderen van actief burgerschap en sociale integratie, en […] er mede op gericht [is] dat leerlingen kennis hebben van en kennismaken met verschillende achtergronden en culturen van leeftijdgenoten'.

Twee, de onderwijsvrijheid is met reden grondwettelijk verankerd. Alvorens de poten onder de stoel van het bijzonder onderwijs vandaan te zagen, doet het parlement er goed aan zich de wortels van de onderwijsvrijheid te herinneren: zij weerspiegelt de idee dat niet de overheid, maar ouders het best weten wat goed is voor hun kroost. Hoewel andere grondrechten, zoals het recht op onderwijs, een striktere regulering van het onderwijs kunnen verantwoorden, is behoedzaamheid geboden. De grondwettelijke verankering van de onderwijsvrijheid heeft een functie: de grondwet staat boven de verlangens tot wetgeving van de Tweede Kamer. Bovendien blijven de uitdagingen waar ons onderwijs mee kampt – zoals bijvoorbeeld diversiteit waar we in de gehele samenleving mee worstelen – ook in een systeem zonder of met minder onderwijsvrijheid bestaan.

Of de onderwijsvrijheid nog eens honderd jaar meekan, is koffiedik kijken. Maar voor we het mes zetten in een eeuwenoud grondrecht is ernstige reflectie geboden.

 

Johan Lievens is universitair docent Staatsrecht aan de VU Amsterdam.

Hij promoveerde aan de KU Leuven op een proefschrift over onderwijsvrijheid (J. Lievens, De onderwijsvrijheid, Antwerpen, Intersentia, 2019, 596p.).

De foto bovenin dit artikel maakt deel uit van de serie 100 jaar onderwijsvrijheid in beeld van Joost Bataille en werd gemaakt op hindoebasisschool Shri Ganesha in Almere.

Verder lezen

1 Fotodocumentaire 100 jaar onderwijsvrijheid
2 100 jaar onderwijsvrijheid: Stichting Joodse Kindergemeenschap Cheider
3 100 jaar onderwijsvrijheid: Basisschool Shri Ganesha
4 100 jaar onderwijsvrijheid: De Roos
5 100 jaar onderwijsvrijheid: De Vallei
6 100 jaar onderwijsvrijheid: De Kleine Kapitein
7 100 jaar onderwijsvrijheid: boek en tentoonstelling
8 100 jaar onderwijsvrijheid: Het Stanislascollege
9 100 jaar onderwijsvrijheid: Montessorischool Helmond

Een ogenblik geduld...
Click here to revoke the Cookie consent