Kennis telt bij burgerschap

Tekst Hessel Nieuwelink
Gepubliceerd op 10-11-2020
Hessel Nieuwelink - Maandag 9 november was er een debat over de nieuwe wet op burgerschapsonderwijs. Het onderwerp is de afgelopen tijd veel bediscussieerd en kwam na de moord op de Franse leraar Samuel Paty weer hoog op de maatschappelijke en politieke agenda.



Ook veel Kamerleden en minister Slob verwezen terecht naar deze moord en de Nederlandse leraren die bedreigd en zelfs ondergedoken zijn. Deze gebeurtenissen laten zien dat het niet vanzelfsprekend is om radicalisering en controversiële maatschappelijke kwesties in het onderwijs te behandelen en dat het belangrijk is dat gekeken wordt wat nodig is om dit beter aan te pakken.

Het debat had wat mij betreft iets bevreemdends. Democratie, rechtsstaat en politiek hebben een relatief beperkte plek in het Nederlandse onderwijs. In het Tweede Kamer-debat kwam dit nauwelijks naar voren. Veel energie ging zitten in de discussie over seksuele diversiteit. Dit is natuurlijk een belangrijk onderwerp, maar niet helemaal onterecht verzuchtte Eppo Bruins (ChristenUnie) op een gegeven moment: “Toch constateer ik ook dat 80% van het debat ging over het toelatingsbeleid van 0,6% van de scholen.” Het is opvallend dat in de Tweede Kamer weinig gediscussieerd wordt over manieren om leerlingen meer te laten nadenken over diezelfde Tweede Kamer. Dit is tekenend voor het Nederlandse burgerschapsonderwijs: weinig nadruk op de politieke dimensie van burgerschap en een sterke focus op meer persoonlijke kwesties.

 

Homoseksualiteit en veilig klimaat

Een groot deel van het debat was gericht op de vraag hoe de nieuwe wet zich verhoudt tot onderwijsvrijheid en dan met name of er ruimte is voor verschillende interpretaties van seksuele diversiteit. Dat is een fundamenteel debat waarbij verschillende grondrechten (artikel 23 dat de vrijheid van onderwijs garandeert en artikel 1 dat gelijkheid van individuen waarborgt) op gespannen voet met elkaar staan. De vrijheid van geloofsgemeenschappen om hun eigen scholen op te richten en onderwijs in te richten, wordt in Nederland door velen gewaardeerd. Maar dat geldt natuurlijk evenzogoed voor het recht van leerlingen om de ruimte te hebben om zichzelf te kunnen zijn en zichzelf te kunnen ontwikkelen – juist ook als zij anders zijn dan anderen, zoals LHBTI-leerlingen.

Dat het hier om heel persoonlijke kwesties van (jonge) adolescenten gaat, maakt het onderwijs zo uiterst precair. Het welbevinden van deze jongeren staat op het spel en dat vergt uiterste zorgvuldigheid. Terecht wezen verschillende Kamerleden erop dat onder deze groep depressie en suïcide vaker voortkomt. Als samenleving hebben we de opdracht om omstandigheden, ook in het onderwijs, te creëren waarin alle jongeren zichzelf kunnen zijn.

Minister Slob gaf aan dat scholen volgens de grondwet het recht hebben om ouders te vragen afstand te nemen van homoseksualiteit, maar dat alle leerlingen zich op school wel veilig moeten voelen. Deze stellingname kwam de minister binnen en buiten de Tweede Kamer op veel kritiek te staan. Dinsdag nam hij het terug en gaf aan dat deze zogenoemde ‘ouderverklaringen’ te ver gaan.

Deze discussie laat zien hoe fundamenteel het debat is dat hier gevoerd wordt en dat verwijzen naar een veilig klimaat niet altijd even steekhoudend is. Want kan er wel een veilig klasklimaat zijn als er een sfeer van afwijzing op een school en in de bredere omgeving aanwezig is? Tegelijkertijd geldt ook dat leerlingen met orthodoxe geloofsopvattingen recht hebben op een klimaat waarin zij zich veilig kunnen ontwikkelen. Wat voor de ene leerling een veilig klimaat is, kan voor de andere leerling juist onveilig zijn. Duidelijke richtlijnen vanuit Den Haag kunnen scholen in elk geval helpen te bepalen wat wel en niet toegestaan is. Het is de vraag of het debat dit opgeleverd heeft.

 

Democratie, rechtsstaat en grondwet

Een belangrijke aanleiding voor de toenemende aandacht voor burgerschapsonderwijs zit in de uitkomsten van (internationaal vergelijkend) onderzoek. Daaruit komt naar voren dat er in Nederland relatief weinig aandacht is voor thema’s als democratie, politiek en grondrechten, dat Nederlandse leerlingen relatief weinig kennis van deze thema’s hebben en dat de kloof tussen leerlingen in Nederland groter is dan in vergelijkbare landen.

Michel Rog (CDA) en Paul van Meenen (D66) vroegen hier aandacht voor. Zij verwezen onder meer naar de Staatscommissie Parlementair Stelsel die ook dit probleem heeft geadresseerd. Net als deze commissie constateren Rog en Van Meenen dat een belangrijke oplossing ligt in een betere verankering van geschiedenis en maatschappijleer in het curriculum. Vooral (of misschien wel vrijwel alleen) bij deze vakken komen politiek, democratie en de grondwet structureel aan de orde. Daarom dienden zij een motie in om de positie van deze twee vakken te versterken. Deze werd afgeraden door Slob met het argument dat het strijdig is met de planning rond het traject van de curriculumherziening.

Hiermee lijkt hij een verdere verankering van deze thema’s in het curriculum op de lange baan te schuiven. Over curriculum.nu is nogal wat te doen. Als het al doorgaat zal het een traject van de lange adem worden. Dit is des te opvallender omdat in het regeerakkoord al afgesproken was burgerschapsonderwijs te verstevigen. Veel urgentie lijkt de regering dan toch niet te voelen. En realiseert u zich wel: er is in Nederland grote kansenongelijkheid op dit terrein. Onderwijs doet ertoe, maar maakt nu te weinig verschil. De regering lijkt dat onvoldoende belangrijk te vinden om het echt prioriteit te geven.

 

Taak voor alle leraren?

Als het aan minister Slob ligt blijft burgerschap vooral een taak van alle leraren. Er zullen weinigen zijn die het hier om principiële redenen mee oneens zijn. Als pedagoog zijn leraren per definitie bezig met burgerschapsonderwijs. Maar er zijn wel een aantal kanttekeningen te plaatsen:

  • Minister Slob geeft aan dat lerarenopleidingen meer met burgerschap zijn gaan doen. Dat is niet volledig bezijden de waarheid maar bij de meeste lerarenopleidingen heeft het nog altijd een beperkte plek in de vakinhoudelijke kennisbasis (zeg maar de eindtermen van de opleiding). Vooral bij de kennisbases van geschiedenis, maatschappijleer en aardrijkskunde komt het uitgebreid aan bod. En leraren die in hun opleiding er wel over geleerd hebben, zijn effectiever bij burgerschapsvorming, zo laat onderzoek zien.

  • Kamerleden en de minister verwachten veel van de  pedagogische rol van de leraar op dit terrein. Echter, in de kennisbasis heeft de pedagogische rol van de leraar een zeer beperkte plaats en de verwijzingen naar burgerschap zijn daarbij minimaal. We kunnen dus wel willen dat leraren hiermee als pedagoog bezig zijn, in hun opleiding leren ze er waarschijnlijk redelijk weinig over.

  • Leraren zijn overvraagd en het curriculum is overbelast. Juist dit is voor veel leraren een reden om niet met grote regelmaat over controversiële onderwerpen en actuele gebeurtenissen te spreken, ze moeten immers leerlingen ‘voorbereiden op de toets’. We kunnen dus wel leraren allemaal deze opdracht geven – ze hebben zelf het gevoel dat ze die tijd niet hebben.

Kortom, het klinkt allemaal wel mooi wat er in de wet staat, maar ik vrees dat het niet zo heel veel verschil gaat maken. Natuurlijk is het niet zo dat er slechts één vak is dat met deze thema’s bezig is en kunnen alle leraren hieraan bijdragen. Maar de realiteit laat zien dat dit nu in de praktijk in Nederland niet zo gaat én dat leraren overbelast worden met allerlei taken.

 

Enkele adviezen

Vanwege voorgaande opmerkingen zie ik een aantal stappen die gezet kunnen worden:

  • Stem in met motie nummer 20 Rog/Van Meenen en zorg verdere verplichting van geschiedenis en maatschappijleer, juist ook om aandacht voor democratie, rechtsstaat en politiek te waarborgen;

  • Verbreed het gesprek over burgerschapsonderwijs: seksuele diversiteit is een heel belangrijk onderwerp, maar dat geldt ook voor bijvoorbeeld politieke participatie, ongelijkheid in kansen om te participeren, radicalisering en globalisering;

  • Durf de opdracht officieel toe te bedelen aan leraren die hier in hun curriculum mee aan de slag kunnen, juist ook om leraren niet over te belasten, durf te kiezen. Naast geschiedenis en maatschappijleer zijn dat bijvoorbeeld leraren levensbeschouwing, aardrijkskunde, Nederlands en filosofie. Heel veel leraren willen graag meer aandacht besteden aan deze onderwerpen, en kunnen dat ook, maar hebben de ruimte niet. 

 

Hessel Nieuwelink is lector burgerschapsonderwijs aan de Hogeschool van Amsterdam.

Verder lezen

1 Burgerschap

Een ogenblik geduld...
Click here to revoke the Cookie consent