Nou is Jos van Kemenade niet meer. Dat is erg verdrietig. Herinneringen aan de man die mij ooit met vuur en vlam in de startblokken hielp. Nou ja, een nogal persoonlijke selectie. In 1971 was hij net nog geen prof en de Nijmeegse sociologie lag behoorlijk met zichzelf overhoop na alle tumult in 1968 (wereldwijde studentenprotesten, red.). We discussieerden grondig over Van Heeks ‘Verborgen Talent’: zal toch niet waar zijn dat Van Heek (hoogleraar sociologie aan de Universiteit Leiden, 1948-1972) het beroep van vader als een van de indicatoren gebruikte voor talent? Inderdaad, dat was flink fout: er was wel degelijk een substantiële talentreserve in de lagere milieus. En in alle milieus onder de meiden. Maar die reserve was lang niet zo groot dat daarmee ook de hele kansenongelijkheid kon worden verklaard. Hoezo eigenlijk niet?
Van Kemenade speurde in zijn inspirerende avondcolleges naar een invalshoek voor een wezenlijk andere talentdefinitie, een die tegelijk ook de verhoopte volwaardigheid van de opvoedingsomgeving in arbeidersmilieus zou erkennen (let op de analogie met Bernsteins verhandeling over milieu-typische taalcodes). Hij zocht die herdefinitie – en een bijpassende inhaalslag voor de beklagenswaardige kwaliteit van het onderwijs aan kansarmen - onder meer in een misschien afwijkende cognitieve stijl, een in de lagere klassen wellicht slapend alternatief voor de dominante middle-class values en leerstrategieën die nu nog eenzijdig als voorwaarde golden voor onderwijssucces. Zijn academische speurtocht naar de mechanismen achter en de remedies tegen kansenongelijkheid zou - misschien wel te vroeg - worden omgebogen richting Haags onderwijsbeleid.
Heinrich Roths doorwrochte beleidsonderbouwende studie ‘Begabung und Lernen’ uit Hessen (1969, met tussen vele andere bijdragen die van Mollenhauer en Oevermann) werd onder Van Kemenade in Nijmegen consciëntieus nageplozen. Veel van wat later in de Contourennota zou belanden vindt hier zijn inspiratie. Dat je die bron er maar dunnetjes bij vermeld weet, had Hollandse redenen: Van Kemenades beleidsplannen zouden maar beter op Scandinavische bronnen kunnen gronden, liever niet op Duitse, zo werd hem geadviseerd. Professor Husèn bood later uitkomst met zijn Zweedse pleidooi voor een middenschool.
Al net zo opmerkelijk: het internationaal gebruikelijke begrip ‘socialisatie’ dat Van Kemenade bij nader inzien misschien wel in zijn leeropdracht vermeld had willen zien, moest plots uit zijn razendsnelle schrijfconcepten voor onderwijsbeleid verwijderd. Het wekte foute associaties, riep weerstand op, deed aan de nationaliseringing van bedrijven denken of aan opvoedingspraktijken achter het zogenoemde ijzeren gordijn, een karakterisering die Idenburg (Philip Idenburg (1901–1995, o.a. directeur generaal van het CBS) ooit aan dat begrip had gegeven.
Nog maar net hoogleraar vertrok Van Kemenade dus richting ministerschap. Tot dan was hij onder andere directeur van het Nijmeegse Instituut voor Toegepaste Sociologie (ITS) dat toen zowat het hele sociaaldemocratische themapalet afdekte. Hij had die overstap van wetenschap naar beleid gemeen met de directeur van het roemruchte Frankfurtse Institut für Sozialforschung (IfS), de sociaaldemocraat Ludwig Graf von Friedeburg, die net iets eerder al werd geroepen als Kultusminister in, jawel: ook Hessen. Waar de een (razendsnel) de Contourennota uitbracht, publiceerde de ander zijn ‘Bildungsreform in Deutschland’ pas in 1989. Beide stelden de invoering van de middenschool voor in de hoop op grotere kansengelijkheid. Beiden liepen op hetzelfde verzet vast, hoewel het Hessense alternatief langer stand hield. Beiden benadrukten het belang van maatschappijleer (Gesellschaftskunde, zeg maar sociologie voor allen). Beiden werd later gevraagd om terug te keren naar hun onderzoeksinstituut. Van Kemenade wilde best, maar botste op onwillige Nijmeegse bestuurders; Von Friedeburg keerde wel terug in Frankfurt en bewaakte er tot op hoge leeftijd de in zulke instituten onvermijdelijk broze huisvrede.
Een van Jos van Kemenades eerste beleidsactiviteiten was de opwaardering van een tot dan toe informele ‘gewichtenregeling’. De nieuw geformeerde basisscholen kregen systematisch een ruimer budget naarmate ze meer kansarmen bedienden: ruimte voor een inhoudelijk kwaliteitsverbetering, zeg maar de afrekening met het begrip volksschool. Zelf betitelde hij die regeling als slechts een ‘provisorium’ in afwachting van het succes van zijn veel pretentieuzer Innovatieproject Basisschool (IPB). Let op: dat was dus niet het middenschoolproject, maar voor zijn gedachtengoed minstens zo cruciaal. Toch heeft dat provisorium alle beoogde innovatie overleefd, hoewel nu ook die gewichtenregeling zelf wegkwijnt, inhoudelijk (voor zover ze ooit inhoud kreeg), maar vooral budgettair.
Dat de door Van Kemenade groots gedachte inhoudelijke innovatie het op hoofdpunten niet redde, vraagt eigenlijk nog altijd om een verklaring. Misschien ligt de eigenlijke oorzaak in dat wat die eerdere inspirator, Heinrich Roth, ooit als streefdoel definieerde: het overwinnen van de strijd tussen de idealistische pedagogiek en de empirische opvoedingswetenschappen. Dat wil maar niet lukken, hier niet, ginds ook niet. Of zijn het eigenlijk de feitelijke institutionele belangen achter die ideologische tegenstelling die in de weg zitten? In 1968 lag die notie wel voor het oprapen.
Toen Van Kemenade tijdens een interne werkbespreking met evaluatoren een overzicht geboden kreeg van uitblijvende effecten van zijn kansenbeleid resteerde uiteindelijk nog één sprankje hoop: zou het allemaal niet erger zijn geworden zonder dat beleid? Dat zullen we nooit weten, ondenkbaar is het allerminst.
Natuurlijk was Van Kemenade achteraf gezien allereerst en vooral een groots bestuurder, dat krijgt vast elders nog genoeg aandacht. Maar, de kansenongelijkheid bleef beslist wel zijn thema, tot het end. Was er een Den Uyl II gekomen, hadden we heus wel een middenschool gehad, zo liet hij recent nog weer weten in de mooie tv-documentaire ‘Karim pakt zijn kans’ (aflevering december 2019). Voor de kansenongelijkheid krijg je leerkrachten vandaag niet naar het Malieveld, daar is de tijdgeest niet naar, zo moest hij ook concluderen. Met aan mij persoonlijk nog weer afgelopen herfst de terugkerende opdracht: schrijf meer over wat wel blijkt te werken. Nou ja, dat is dus wel de meest beurse plek van de onderwijssociologie.
Wie goed oplet, ziet dat Van Kemenades gevecht voor grotere kansengelijkheid allerminst is uitgestreden. Het noodzakelijke inhoudelijke gedachtegoed ligt ook vrijwel paraat. Hou dus hoop. En koester intussen met mij de groots inspirerende herinneringen aan deze kanjer, Jos van Kemenade.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven