Onderzoek

Wie spreekt er straks nog Duits of Frans?

Tekst Monique Marreveld
Gepubliceerd op 09-05-2013 Gewijzigd op 29-05-2019
Beeld Joost Bataille
Veel talendocenten zijn moe. Moe van alle vernieuwingen en van alle kritiek op hun vak. Gelukkig is de talendocent 2.0 onderweg: jong en ondernemend. Als zij straks vooral de doeltaal gebruikt in de klas en nieuwe media integreert in de didactiek, kunnen de talen nog gered worden. Maar dan moet ze wel opschieten.

Leerlingen en docenten, iedereen is het erover eens: Duits het derde uur? Dan moet de klas ook Duits spreken. Doeltaal moet voertaal zijn. Maar uit een kleine steekproef van Didactief bij docenten Frans, Duits en Engels blijkt dat het misschien maar in een kwart van de klassen consequent gebeurt. Onderzoek van het Duitsland Instituut bevestigt die indruk, in ieder geval voor het vak Duits. De meeste docenten Duits (61 procent) spreken minder dan een kwart van de lestijd Duits, meer dan tien procent doet dat zelfs nooit. Daar doen ze niemand een plezier mee. De leerlingen niet, bijna driekwart vindt dat een docent minstens de helft van de lestijd Duits zou moeten praten. Zelf zouden ze ook graag vaker Duits spreken, zegt een derde. Nu doet maar acht procent dat vaak of altijd tijdens de les, 92 procent slechts af en toe. Voor Frans zijn er geen recente cijfers, maar zal de werkelijkheid niet anders zijn.

Op het droge 

Waarom spreken zo veel docenten hun lievelingstaal zo weinig? Hoe komt dat? Meestal denken ze dat hun leerlingen het niet aankunnen. ‘Ze zijn nog niet door de grammatica heen.’ Wat ook speelt, is de hulpvaardigheid van veel docenten. Het ligt in hun natuur om vragen te beantwoorden. In het Nederlands. Leraren zeggen in dezelfde steekproef dat het een enorme zelfbeheersing vergt om vragen van leerlingen in de doeltaal te beantwoorden. Zelfbeheersing en discipline, want je moet je uitleg dan aanpassen aan wat de leerling al weet, je woordgebruik vereenvoudigen in de meeste gevallen. Toch moeten talendocenten vaker de doeltaal gebruiken, bepleit Gerard Westhoff, emeritus hoogleraar didactiek van de moderne talen en naamgever van de Westhoff Taaldidactiekprijs. Wie zijn doeltaal consequent als voer- en instructietaal hanteert, leert leerlingen authentieker taalgebruik, beter grammaticagebruik en een grotere woordenschat. ‘Elk woord Nederlands is een verloren leermoment.’ Westhoff vergelijkt het met zwemles: ‘Als een kind leert zwemmen ga je toch ook niet de wet van Archimedes uitleggen op het schoolbord, maar ga je het water in met hem. Hoe leer je zelf een taal, als toerist in een vreemd land? Begin je dan met de grammatica? Welnee, grammatica is niet voor beginners. Je wilt communiceren.’ Het keurslijf van de school bevordert bepaald niet modern talenonderwijs zoals Westhoff het graag zou zien. Spreekvaardigheid is maar een gering onderdeel van de exameneisen en die zijn nu eenmaal maatgevend voor iedere docent. Het past ook niet zo goed in de heersende onderwijscultuur van leerstof en lesgeven. Ouderwets taalonderwijs is voor de docent veel comfortabeler: het becijfert lekker, met woordjes toetsen en grammaticale oefeningen. Toch moet het anders, zegt Westhoff. Losse woordjes stampen is weinig effectief, blijkt uit wetenschappelijk onderzoek. Contextrijk taalonderwijs met een rijk, betekenisvol aanbod is dat wel, benadrukte ook Janet van Hell, hoogleraar taalontwikkeling, nog onlangs in Didactief (oktober 2010). 

Economische gevolgen 

Taalonderwijs moet communicatiever, kortom, om leerlingen het gevoel te geven dat ze er iets mee kunnen en om daarmee aantrekkelijk te blijven. Niets is demotiverender dan na vijf jaar minstens twee uur in de week Franse les nog geen broodje te kunnen bestellen in Parijs. Het aantal studenten in de vervolgopleidingen moderne vreemde talen – nu al historisch laag – zal blijven dalen als er niets gebeurt, waarschuwt Westhoff.
En dat zal economische gevolgen hebben. De toekomst van het Nederlandse bedrijfsleven rust mede op uw schouders, talendocent! Bedrijven kloppen nu soms in wanhoop bij ons aan, zegt Anna Bollmann, universitair docent Duits in Groningen, op zoek naar een student die een behoorlijke Duitse of Franse brief kan schrijven aan een klant. Duitsland is onze belangrijkste handelspartner. xx procent van de Nederlandse export  verdwijnt naar Frankrijk en Zwitserland. (Bron: CBS.) 

Bioscoophit 

‘Als we willen profiteren van onze actieradius in Nederland, moeten we onze buurtalen spreken´, aldus Westhoff. Nederland is zo’n klein land dat het vanaf de Veluwe net zo logisch is om in Duitsland te werken als in de Randstad. Talenkennis is dus geen culturele lekkernij, maar een noodzaak, ook in het (v)mbo. ‘Een verpleegster uit Nijmegen heeft een gerede kans om over de grens in Munster aan het werk te komen. Dus juist in dat beroepsonderwijs hebben we goede talendocenten nodig met een groot didactisch repertoire.’ 
De gemiddelde talenles anno 2011 – alweer een steekproef – bestaat uit teksten lezen en invuloefeningen maken, woordjes stampen, met af en toe een spreek- of luistertoets (vaak nog klassikaal want computers zijn er altijd te weinig). Uit het al genoemde onderzoek van het Duitsland Instituut blijkt dat leerlingen de lessen Duits niet zo boeiend (41 procent) vinden. Volgens hen komen land en cultuur onvoldoende aan bod (37 procent). Ze willen meer excursies en uitwisselingen en meer Duitse films en muziek in de les. Voor Frans is dergelijk onderzoek er niet, maar zullen de zaken niet anders liggen. Leesteksten in schoolboeken zijn gemiddeld zeven jaar oud, zeggen experts. Een recensie van de nieuwste Franse bioscoophit zit daar niet tussen, al zou die een vmbo’er misschien wel interesseren. Internet biedt 24 uur per dag nieuwe teksten. Waarom halen docenten geen authentieke, relevante materialen van het web om de kwaliteit en aantrekkingskracht van hun lessen te verbeteren? Westhoff: ‘Tuurlijk kan een docent Frans of Duits beter een kongsi sluiten met zijn collega natuurkunde en teksten van internet halen over de kernramp in Japan of andere actuele kwesties. Maar het probleem is dat lang niet alle docenten hebben geleerd materialen te selecteren en te arrangeren.’ Antje van der Tak, docente Duits aan het CSG Liudger in Drachten, lijkt Westhoffs woorden te bevestigen. Ze werkte in het begin veel met eigen materiaal, maar kwam ervan terug: ‘Leerlingen werden onzeker en zenuwachtig; ze hadden het gevoel dat ze niet leerden wat ze nodig hadden voor de toets. Ik vond het zelf soms moeilijk om het niveau in te schatten van eigen materiaal en het bleek lastiger te vergelijken met dat van collega’s. Verschillende klassen moeten natuurlijk wel hetzelfde gehad hebben. En ach, ook binnen een methode is er ruimte om eigen authentiek materiaal te gebruiken. Ik werk bijvoorbeeld veel met Duitstalige liedjes van http://www.slowgerman.com.’ 

Games 

Maar zelfs als docenten de vaardigheden hebben en er consensus is in de sectie over kwaliteitscriteria, lijkt het aan tijd en energie te ontbreken. Talendocenten (gemiddelde leeftijd 44  jaar) zijn moe, van alle vernieuwingen rond basisvorming en studiehuis, en van alle kritiek. En, zeggen ze: waarom heeft niemand het over de leerlingen die steeds dommer worden? Iedereen gaat tegenwoordig maar naar het gymnasium of athenaeum. Het aantal leerlingen dat Duits koos, verdubbelde na de invoering van het studiehuis. Ze moesten een tweede taal kiezen en vonden Frans te moeilijk. Wat kun je met zo’n populatie bereiken? Erwin de Vries, voorzitter van de sectie Duits van de Vereniging Levende Talen (LT) is de discussie over de kwaliteit van het talenonderwijs een beetje zat. Twintig jaar geleden was hij een van de Heelmeesters, een actiegroep die streed tegen het uitkleden van hun vak in de tweede fase. Er kwamen deelvakken, heelvakken, het aantal uren fluctueerde. Inmiddels zit hij – in functie – op uitnodiging van het ministerie van OCW en de Commissie voor de Examens in een overleg over de zogenaamd dalende prestaties op eindexamens Duits. Maar, zegt hij, ´ik heb nog geen cijfers gezien´. Met andere woorden: die dalende prestaties zijn wat hem betreft geen feit. Met Didactief praten over het vak? Nee, bedankt, geen behoefte. Hij klinkt moegestreden. De Vries lijkt geen uitzondering. De talencommunities en fora op internet maken geen levendige indruk. Een paar duizend docenten op de mailinglist, maar nauwelijks discussies. Niet te vergelijken met bijvoorbeeld de fora van reken- en wiskundedocenten waar gepassioneerd wordt gediscussieerd over het vak. ‘Het is inderdaad een dooie boel’, zegt John Daniels, bestuurslid van LT en gepensioneerd docent Frans. ‘Er wordt meer gehaald dan gebracht in die fora en het aantal actieve docenten is klein, alle inspanningen van de communityleiders ten spijt. Men is overbelast, moe van alle vernieuwingen.’ Helmut Rauschenberg, oud bestuurslid LT en werkzaam in een onderwijsgerelateerde functie, is positiever: ‘De gemeenschap van talendocenten verandert. Voorheen was het landelijke jaarcongres Duits in Lunteren een reünie. Dit voorjaar waren er veel jonge mensen, meer vrouwen dan vroeger en nieuwe media speelden een grotere rol. Ik zie wel degelijk een talendocent 2.0 opstaan.’
De sleutel tot aantrekkelijker talenonderwijs is straks integratie van de nieuwe media, en dat zal jonge docenten makkelijker afgaan dan hun oudere collega’s. Rauschenberg: ‘Plaag leerlingen niet langer met het formalisme uit het verleden, maar leer ze communiceren. In tekstverwerkingsprogramma’s zitten sjablonen voor brieven, gebruik die! En waarom zou je de spellingscontrole op school niet mogen gebruiken? Doe iets met games, die lenen zich goed voor het leren van een taal en voor toetsen: scoor en ga door naar het volgende level!’

Tweetalig onderwijs 

Gebruik die nieuwe media en (alweer) maak effectief gebruik van de doeltaal. De populariteit van fast lane English (extra uren Engels op de middelbare school) en van het tweetalig onderwijs bewijst dat – waar dat gebeurt – het in ieder geval bij generatie 2011 aanslaat. En succes heeft. Bijna 25.000 leerlingen volgen tweetalig onderwijs (tto). Volgens het Europees Platform, coördinator van het landelijk netwerk van tto-scholen en kwaliteitsborger, halen ze hogere cijfers voor hun eindexamen Nederlands dan leerlingen in het reguliere onderwijs. Ook een, beperkt, onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen toont aan dat tto-leerlingen in 3 havo-vwo beter scoren op Engelse toetsen (woordenschat en schrijfvaardigheid) en dat hun taalgebruik authentieker is, het klinkt natuurlijker. Hun scores voor Engels op het centraal schriftelijk eindexamen zijn hetzelfde. Er zijn nu 151 tto-afdelingen in 121 scholen in Nederland. Op 27 vmbo’s na zijn het allemaal havo- en vwo-scholen (zie kader Welcome to Enkhuizen). De helft van de lessen is er in het Engels (twee tto-scholen geven Duits): bijvoorbeeld geschiedenis, biologie, aardrijkskunde en muziek. Tevens staat er Europese en internationale oriëntatie op het rooster. Tto wordt wel vergeleken met het traditionele gymnasium: het trekt de slimmere leerlingen. Maar dan staat tto wel op achterstand: het wordt nog steeds afgesloten met een regulier Nederlands eindexamen en het wordt door de overheid niet apart vergoed. Ouders moeten bijpassen.
Voorstanders achten de tijd rijp voor het tto om volwassen te worden: Engelstalige, erkende examens (in plaats van extra certificaten) en idealiter beginnen met vierjarigen. Er zijn inmiddels 500  basisscholen die met vroeg vreemde talenonderwijs al in groep 1 beginnen met Engels, Duits, Frans of Spaans (zie http://www.europeesplatform.nl/vvto en www.didactief.nl ). Bang voor Nederlandse taalvaardigheid hoeft men niet meer te zijn. Talen versterken elkaar eerder in ons hoofd dan dat ze elkaar tegenwerken.

 

Armoire, chaise, l’ordinateur  

Het lokaal van Maurice Visser, docent Frans op het Dalton Vatel in Voorburg, lijkt een beetje op een uit de kluiten gewassen kleuterklas. Alle meubelstukken hebben een etiket: chaise (stoel), armoire (kast), l´ordinateur (computer). Aan het plafond hangen tekstballonnetjes met chunks, veel voorkomende stukjes Franse tekst zoals qu’est ce que en ….. Tijdens de les spreekt Visser veel Frans, soms met Nederlandse ‘ondertiteling’.  Visser heeft uit bestaande methodes (Nederlands en internationaal) een nieuw arrangement gemaakt en dat laten drukken als een losbladige lesmethode (zijn sectie ‘betaalde’ met drie jaar boekengeld). Ook heeft hij spelletjes gemaakt, memory, et cetera, om de woordenschat van zijn leerlingen te trainen en uit te breiden. Ieder blok van zeven weken sluit de sectie Frans af met een project: eind maart presenteerden de brugpiepers een modeshow waarin zij hun spreekvaardigheid oefenden. In de heterogene klassen blijkt het erg afhankelijk van de leerkracht of dat lukt. Het komt erop neer dat de leerlingen pas echt hun best doen en leren als ze serieus genomen worden. Visser straalt tijdens de voorbereiding uit dat ze moeten kiezen wat zíj willen presenteren tijdens de modeshow. De thema’s variëren: ‘tegenpolen’, ‘sport’, ‘gothic’, de kinderen gaan erg betrokken aan de slag. Later die ochtend laat een collega in een andere brugklas zich in deze fase ontvallen dat het vooral gaat om de taaloefening, ‘wat jullie ook voor t-shirt aantrekken’. Zij heeft veel minder betrokken leerlingen die zichtbaar minder presteren. Pièce de resistance van de sectie is het taaldorp, de afsluiting van het eerste jaar. Het is in feite een mondeling dat wordt afgenomen door native speakers. Leerlingen gaan in groepjes het village in, gebouwd door Visser cum suis. Bij de bakker of het café voeren ze een gesprekje waarin ze de stof van een heel jaar herhalen. De vrijwilligers zijn ouders en werknemers van bedrijven in de buurt: het Europees Octrooibureau, de Alliance Française en dergelijke. Ze vinden het geweldig om betrokken te zijn (in ruil voor een lekkere lunch en een fles wijn) en ze geven de leerlingen een beter beeld van de werkgelegenheid die bij die taal hoort. Lire la suite over Frans op het Dalton op http://www.didactief.nl.

Welcome to enkhuizen

‘Miss, my bowl is gone.’ Twee stoere Westfriese brugklassers overleggen met hun docent handvaardigheid over wat ze nu moeten doen. In het Engels. Op het bord staat: ‘Describe in five steps how you made your village bowl.’ Geroutineerd slaat de rest van de klas aan het schrijven. RSG Enkhuizen (1600 leerlingen) heeft een tweetalige onderbouwafdeling. Docent Engels en coördinator tto Trevor Lewis: ‘Ik vergelijk tweetalig onderwijs graag met autorijden met de ramen open: je ruikt, voelt en ziet het Engelstalige landschap veel beter. En alles wat op een reguliere school de taalles uitmaakt, zit bij ons onder de motorkap: grammatica, idioom, dat hoort erbij, maar is niet de essentie. Het gaat om het ritje.’ Waarom, en waarom hier, midden in de polder? Lewis, zelf van Noord-Ierse afkomst: ‘Leerlingen hebben Engels straks nodig in het hbo en op de universiteit. Daarbij komt dat veel bedrijven hier internationale klanten hebben. Hun werknemers moeten ook Engels spreken.

‘Volgend jaar willen we drie brugklassen tto starten, en op termijn een tto bovenbouw. Ik bezin me er nu op hoe we dat precies gaan inrichten. Ik denk dat tto zich heeft bewezen in Nederland en ik hoop dat OCW op termijn Engelstalige examens toestaat.’ Voor de derde starten we volgend jaar al met Cambridge Checkpoint Exams: ontwikkeld door Cambridge University voor Engels, wiskunde en algemene wetenschap en wereldwijd erkend.
‘Trots ben ik op RSG International, een beveiligd internetforum dat ik heb gebouwd. Het stelt leerlingen en docenten in staat te chatten met leeftijdgenoten en collega’s van tien scholen van Argentinië tot Japan. TTo leeft.’

Gebarentaal 

‘Bonjour, tout le monde.’ Klas 1A zit in een grote cirkel, zwaait elkaar en de docent gedag en maakt vervolgens een wijd omarmend gebaar. Ze leren Frans met behulp van gebaren die helpen de woorden te begrijpen en te onthouden en die ook de grammaticale structuur uitdrukken. Een voorbeeld: viens (kom) wordt gebaard door met de wijsvinger naar onszelf toe te gebaren, het hele werkwoord venir is hetzelfde gebaar maar dan gevolgd door een kromme wijsvinger met de rechterhand (die eruit ziet als een letter r voor de toeschouwer). Het Amsterdamse Cygnus Gymnasium heeft geen spijt van haar keuze voor deze Accelerative Integrated Method uit Canada. ‘Où est le livre, sur ou sous la table?’ Jorke leest een zinnetje voor dat hij gemaakt heeft met de woorden die de docent op het bord heeft geschreven en getekend. Klasgenoten popelen om ook hun zinnen voor te lezen. ‘Est-ce que je peux dire un mot en néerlandais?, vraagt Anna als ze een woord niet kent dat ze nodig heeft voor haar zin. 1E dreunt met de docent mee: ‘quelqu’un’ (3x). Het maken van het bijbehorende gebaar bij het herhalen en automatiseren van deze chunk helpt zienderogen. In de AIM-methode wordt de eerste twee maanden alleen maar Frans gepraat. Pas daarna gaan ze lezen en schrijven. Grappig, zeggen ze dan, hoe je quelqu’un schrijft. Pauline Vis, docente Frans en als medewerker van het Onderwijscentrum-VU betrokken bij het implementeren van AIM op het Cygnus: ‘Het verbinden van woorden zoals in je arrête = j’arrête gaat veel meer spelenderwijs. Nous wordt hier al snel uitgesproken als noe in plaats van noes, iets waar een reguliere klas 5 vwo soms nog moeite mee heeft. ‘Ze kunnen snel vrij veel en vinden het daarom leuker, waardoor ze weer sneller leren. Het gaat ook niet om reproductie, maar om echte communicatie. Om de les te volgen moeten ze opletten. Het is een soort pact met de klas, om samen Frans te praten. Zeker als we in de cirkel zitten, kan en wil een leerling niet wegduiken.’ Van de docent vraagt AIM veel discipline. ‘Als er iets gebeurt in de klas, moet je je beperken tot de woorden die de kinderen al kennen. Ze groeien samen met jou naar een hoger taalniveau.’ Op het Cygnus wordt AIM nu in de vierde gebruikt in een gemengde AIM-niet-AIM klas. ‘De leerlingen die met AIM zijn opgevoed, zijn flexibeler in hun taalgebruik en spreken beter en meer Frans.’ Iets vergelijkbaars concludeert de Universiteit Groningen in recent onderzoek: brugklasleerlingen die les krijgen volgens de AIM-methode, vallen op in hun communicatieve houding, durven meer Frans te spreken, begrijpen meer en hebben een betere woordenschat. Hun geschreven teksten bevatten meer complexe constructies, meer variatie in taalgebruik en meer natuurlijke taal. Alleen het aantal spelfouten ligt in het begin veel hoger.

7,5=5 Maarten van Buuren, hoogleraar Franse taal, Universiteit Utrecht:  ‘Het taalonderwijs is aanzienlijk slechter dan twintig à dertig jaar geleden. De eindexamens zijn gestaag lichter geworden. Het eindniveau lijkt ongeveer gelijk gebleven, maar dat komt omdat de normering telkens is aangepast. Wie nu een 7,5 voor Frans heeft, zou toen niet eens een voldoende halen.’

Structuurfout Anna Bollmann, universitair docent Duits, Groningen: ‘Het is tijd voor een grondige discussie over taalonderwijs in Nederland. Studenten missen grammaticaal inzicht. Ze weten niet eens wat een zelfstandig naamwoord is en kunnen geen zinnen ontleden. Of basiskennis niet meer aan bod komt op het vwo, of dat het is blijven liggen in een eerder stadium? Geen idee. Maar ze zijn gefrustreerd en zeggen: dit had ik toch op school moeten krijgen. Dat is triest.’

Deutsch bitte/nein Danke* Wat vinden 3- en 4-havo/vwo leerlingen van het vak Duits? Het Duitsland Instituut vroeg het eind 2010 aan bijna 1100 leerlingen op veertien scholen. Duits is geen mooie taal, zegt 61 procent; 40 procent vindt het wel redelijk makkelijk. Ik heb niets met Duitsland, zegt 71 procent. Leerlingen kiezen Duits vanwege het nut voor het dagelijks leven (46 procent), omdat het makkelijk is (37 procent) en omdat ze het nodig denken te hebben voor opleiding of werk (24 procent). 


Der ideale Lehrer Der ideale Lehrer/die ideale Lehrerin: de ideale leraar is iemand die langere tijd in Duitsland heeft gewoond, het land goed kent en er enthousiast over kan vertellen. Bovendien houdt hij/zij de klas goed onder controle, zorgt voor afwisseling, is grappig, spreekt Duits tijdens de les en kan goed uitleggen.

Click here to revoke the Cookie consent