Ben Rensen, schoolarts in Utrecht Ondiep-Zuilen, zit al dertig jaar in het vak en somt
de feiten op met de professionele afstand die hoort bij zoveel ervaring. ´Ik heb vierduizend kinderen in een wijk waar veertig procent van de gezinnen onder de armoedegrens leeft, een kwart van de ouders psychiatrische problemen heeft, bijna een derde alleenstaand is en veertig procent allochtoon, wat vaak samengaat met een slechte sociaal-economische situatie. Het alcoholmisbruik, landelijk
tien procent, is hier wat minder vanwege de islam. Maar in een wijk als deze, met meer dan vier risicofactoren die een rol spelen bij kindermishandeling, stijgt de
kans dat een kind regelmatig klappen krijgt of verwaarloosd wordt tot 24 procent in plaats van het landelijke gemiddelde van drie procent.´
Het is RAAK
Aandacht voor kindermishandeling is in Nederland laat op gang gekomen en vooral te danken aan psychiater wijlen Andries van Dantzig. Hij richtte in 2000 de Reflectie-
en Actiegroep Aanpak Kindermishandeling (RAAK) op. De aanpak die RAAK ontwikkelde wordt na een pilot in 2003/2006 landelijk ingevoerd. Ze gaat uit van algemene preventie voor iedereen, preventie voor gezinnen in risicosituaties, specifieke preventie op ouders die geselecteerd zijn, ingrijpen bij vroege signalen en daadwerkelijke bescherming bij vermoeden of constatering. Verantwoordelijk voor RAAK worden de (preventieve) Centra voor Jeugd en Gezin in 35 centrumgemeenten en vier grote steden. Als een nieuw plan van Rouvoet en collega Donner (Justitie) doorgaat, worden de taken van Bureau Jeugdzorg (interventies) straks eveneens door deze centra uitgevoerd. Volgens NRC Handelsblad pleiten de ministers ervoor Jeugdzorg, sinds 2005 een taak van provincies, over te hevelen naar gemeenten. Doel is problemen van kinderen straks op school, thuis of in de centra op te lossen in plaats van in zorginstellingen.
Docenten denken bij kindermishandeling vooral aan dramatische beelden van bont en blauw geslagen kinderen,maar de wettelijke definitie - en de praktijk - is veel breder: kindermishandeling is elke vorm van bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, actief dan wel passief. Verwaarlozing (affectief of fysiek) en emotionele mishandeling vallen er expliciet ook onder. In Nederland gaat het volgens onderzoek van de universiteiten van Leiden (2005) en Amsterdam (VU, 2007) jaarlijks om bijna 110.000 tot 125.000 kinderen. Tien tot
vijftig procent van hen houdt er geen blijvende schadelijke gevolgen (psychisch of lichamelijk) aan over afhankelijk van de ernst (85 à vijftig procent wel dus). De kosten van de gevolgen van kindermishandeling (criminaliteit, strafketen,
gezondheidszorg, leerproblemen en economische schade) worden geschat op 1 miljard euro per jaar. En de crisis doet het ergste vrezen: verslechtering van de economische situatie in een land gaat meestal gepaard met een toename van risicofactoren van kindermishandeling.
Steekproef op pabo'sDidaktief deed telefonisch een kleine steekproef: besteden pabo’s aandacht aan kindermishandeling in het curriculum voor voltijdstudenten? Op de Hogeschool van
Amsterdam is kindermishandeling één college (i.k.v. zorgverbreding). Op de Hogeschool Arnhem-Nijmegen wordt een casus behandeld (één les in tweede semester, met voor- en nabereiding totaal 7 à 8 uur) en komt een extern docent in het derde semester voorlichting geven over de hulpverleningsketen. De Hanze Hogeschool Groningen doet het meest. Kindermishandeling zit er in de module zorgverbreding en telt 3 à 4 ec (1 ec is 28 uur studiebelasting). Op de Hogeschool Zuyd in Maastricht zit kindermishandeling niet in het curriculum.
Demissionair minister André Rouvoet van Onderwijs en Jeugdzorg wil kindermishandeling niet verplicht stellen op pabo’s of lerarenopleidingen. ´OCW stelt geen enkel vak verplicht in het curriculum´, stelt hij, ‘maar het signaleren van kindermishandeling en het doorverwijzen naar de juiste instanties is onderdeel van wat we een bekwame leraar vinden. Over het hoe gaat het ministerie niet.’ Verder verwijst hij naar de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling die vanaf 2011 verplicht wordt.
Maar wie doet er wat aan, als dat gebeurt? Een school heeft een grote verantwoordelijkheid, een zorgplicht en een pedagogische opdracht, vindt Rensen. ´Op een duidelijk gestructureerde school waar leerkrachten een relatie hebben met de leerlingen, kun je veel zien, maar je moet het wel willen, durven en kunnen. Het vergt lef, liefde en een lange adem.´
Eerste en belangrijkste signaal volgens Rensen is verzuim (1), met name in het basisonderwijs. In het voortgezet onderwijs is dat lastiger omdat er meer zaken spelen, maar ook daar kun je aandacht aan besteden als mentor. Andere signalen zijn gedragsveranderingen (2): als een kind agressief of juist heel teruggetrokken gaat reageren, seksueel getint of extreem gedrag vertoont, kan het mis zijn. Als een kind moeite heeft met sociale contacten (3). ‘84 Procent van de gevallen van kindermishandeling wordt over het hoofd gezien’, aldus Rensen, ‘omdat kinderen
zichzelf als het ware onzichtbaar maken.’ Rare blauwe plekken (4) moeten ook een belletje laten rinkelen. Maken ze hun huiswerk niet, komen ze te laat, gebrek aan slaap, duidt alles op een gebrek aan structuur thuis (5). Sommige kinderen worden ziek door de stress of suïcidaal: ze psychosomatiseren (6). Tenslotte is echtscheiding of overlijden (7) soms een opmaat tot problemen, omdat een achterblijvende ouder het niet alleen aan kan.
Signalen te over, kortom, maar je ziet het pas als je het door hebt, om met Cruijf te spreken. Volgens De Kleine Gids Signalering Kindermishandeling 2010 van Kluwer blijkt het niet-pluis-gevoel meestal wel terecht. Van meldingen bij het advies- en meldpunt kindermishandeling (16.156 in 2008 op een totaal van 53.000 telefoontjes) blijkt in 82 procent van de gevallen inderdaad sprake van kindermishandeling.
Maar je moet het willen zien. Niet iedereen vindt het een taak van de school om aan de bel te trekken met vermoedens van kindermishandeling. Rensen vertelt met nauwelijks onderdrukte verontwaardiging: ‘Ik heb een leerkracht meegemaakt van groep 8 die zei: “Ach Rensen, ze gaan toch zo van school af.” Het ging om een meisje dat veel verzuimde na het overlijden van haar moeder. Er waren twee jongere kinderen en zij moest van papa voor het hele gezin zorgen en ’s nachts bij hem slapen. Dat wilde ze niet; ze werd gesnapt bij het pikken van een dekbed bij de Hema.’
'Nooit in je eentje'
Ouders aanspreken vinden veel leerkrachten lastig, is de ervaring van Esther Brinkhuis, intern begeleider op obs De Bongerd in Ede, een school in een zogenoemde ‘prachtwijk’. Eén à twee keer per jaar wordt ze geconfronteerd met een vermoeden van kindermishandeling, 2 à 3 keer per jaar belt ze het AMK voor advies. Over die kleuter met een diepe brandwond op zijn hand (de tanden van een vork) die gewoon meldde ‘dat heeft mama gedaan’, twijfelde ze niet. Maar soms
zijn signalen minder eenduidig. Haar advies aan leerkrachten is observeer zorgvuldig, in de klas, tijdens het speelkwartier, vragen anderen dat ook te doen en benoem wat je ziet, ruikt, hoort. Brinkhuis neemt bij twijfel eerst contact op met schoolmaatschappelijk werk of het AMK voor advies. ‘Zorgvuldigheid staat voorop. Je wilt niemand vals beschuldigen. Maar je moet ook niet in de valkuil trappen
dat je je zorgen niet uitspreekt, omdat je bang bent dat een kind van school wordt gehaald of dat het nog verder in de problemen komt. Soms is ook het argument dat het kind vreemd gedrag vertoont, maar op school wel hanteerbaar is. Opvoeden hoort bij lesgeven, dus zorgen, signaleren en bespreken ook. Dat is overigens niet uniek voor onze school.’ Er wordt veel van leerkrachten verwacht op De Bongerd, maar ze worden ook zoveel mogelijk beschermd. Zodra duidelijk is dat er zorg nodig is en er met ouders moet worden gepraat, zit Brinkhuis bij de leerkracht of anders een duopartner. ‘Ons parool is: niet in je eentje. We werken ook met echte tolken, als er een taalbarrière is.’ Zelf dokteren is niet aan de orde. ‘School moet niet in de schoenen van de hulpverlener gaan staan.’
Het protocol dat minister André Rouvoet van Jeugdzaken per 1 januari 2011 verplicht stelt, zal dit soort leerkrachten niet in actie brengen, verwacht Rensen. ‘Het moet van de mensch komen. Een schoolhoofd moet uitstralen dat het een zorgzame school is, een veilige school, en dat zijn team de pedagogische opdracht serieus neemt. Leerkrachten moeten leren, al op de pabo en de lerarenopleiding,
op signalen te letten. Een sociale kaart van de wijk op school is handig: welke hulpverleners zijn er en wie kan ik inschakelen? Betrokkenheid van het bestuur
is essentieel. Stel, de melding van een vermoeden van kindermishandeling blijkt onterecht en de vader van de leerling is advocaat. Dan moet de school gedekt zijn.
Of bij een agressief gezin kan in het uiterste geval een bestuur een vermoeden van mishandeling melden bij de instanties: zodoende blijft een leerkracht buiten schot.´
Actie is noodzaak, vindt Rensen. ‘Een kind leert niks als het zich niet veilig voelt. En een kind dat mishandeld of verwaarloosd wordt, voelt zich niet veilig. De hersenen
raken beschadigd, letterlijk, ook als het niet fysiek geslagen wordt. Het leert bovendien dat het normaal is om over het hoofd gezien te worden, niet mee te tellen.
Een conspiracy of silence is het ergste wat je een kind kunt aandoen.’ Natuurlijk zijn scholen bang voor het geruchtencircuit, voor geschaad vertrouwen. ‘Maar het vertrouwen wordt veel meer ondermijnd als je niets doet’, aldus Rensen. ‘Als je twijfelt, bel een advies- en meldpunt kindermishandeling voor advies. Laat een kind oproepen bij de schoolarts, bespreek het met de leerplichtambtenaar, schakel schoolmaatschappelijk werk in. Soms is het goed om het met ouders te bespreken als je een melding wilt doen, om te voorkomen dat ze iedereen gaan verdenken: opa en oma, de buurvrouw. Dat is ook schadelijk voor het kind, omdat dat de stress in het gezin doet oplopen.’
Roelie Drijfhout, preventiemedewerker Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) Gelderland, zegt: ´Er zijn gevallen waar een kind nu nog alle zeilen bijzet,
maar je schade kunt verwachten in de toekomst, als het net niet meer gaat. Vaak blijkt tijdens trainingen dat leerkrachten het gevoel hebben dat ze veel over het hoofd hebben gezien. Ze overwegen niet zo gauw de optie dat er kindermishandeling in het spel is, want “die ouder is op de ouderavond zo aardig”, of “het is zo´n net gezin”. Maar een mishandelende ouder is niet een ander soort mens, maar meestal gewoon iemand die van zijn kind houdt en het goed wil doen maar toch ontspoort.´
'Leerkrachten willen het graag zeker weten voor ze het durven bespreken met ouders. Terwijl het belangrijk is om vroeg je zorgen met ouders te delen zonder hen te beschuldigen. Benoem wat je opvalt, waar je je zorgen over maakt. Maak zo nodig een vervolgafspraak en noteer observaties, stappen die je genomen hebt. Laat vooral niet los! Vraag advies, intern en bij het AMK waar je zo nodig
ook een melding kan doen.’
Slaap maar in de auto
Een jongen van veertien is zo lastig dat zijn ouders uiteindelijk zeggen: slaap jij maar in de auto, je komt het huis niet meer in. Moeilijk gedrag kan straf uitlokken, maar dit ging natuurlijk te ver, aldus Leonie Holterman, docent aardrijkskunde en vertrouwenspersoon op het Kaj Munk College in Hoofddorp (circa 1000 leerlingen, vmbo-t, havo, athenaeum). ‘Die teamleider die met dat verhaal bij mij kwam, heb ik ons protocol kindermishandeling laten zien en doorverwezen naar het AMK. Het onderwerp leeft niet heel erg op het KMC, de meeste docenten vinden kindermishandeling meer op de basisschool thuishoren. Ze denken gauw: het zal wel meevallen. Als ze het niet vertrouwen, verwijzen ze in overleg met mij en met de betreffende teamleider door naar de onderwijshulpverlener die we op school hebben. Dat is iemand die er voor doorgeleerd heeft. Veel gevallen spelen zich ook af in een grijs gebied: wat is verwaarlozing, wat is kindermishandeling? Veel ouders werken tegenwoordig allebei fulltime, kinderen hebben hun eigen eisen, wanneer klagen ze terecht en wanneer is het pubergedrag? Dat is soms een moeilijk
terrein. Ik heb zelf trainingen voor vertrouwenspersonen gedaan bij het PPSI in Utrecht en een training op het AMK. Daarnaast heb ik mijn voelsprieten ontwikkeld. Maar ik merk dat collega’s vaak onvoldoende getraind zijn om signalen op te pikken. Ook de stagiaires die van de lerarenopleiding komen weten er helemaal niks van. Dat is een gemiste kans.’
School is wel de plek die kinderen extra aandacht kan geven en veiligheid kan bieden. Jo Hermanns geeft in zijn boek Het bestrijden van kindermishandeling (NJI, 2008) voorbeelden van een onderwijsachterstandenbestrijdingsproject in Chicago waar het aantal meldingen van kindermishandeling met de helft daalde dankzij een
combinatie van kinderopvang, voorschoolse educatie, huisbezoeken en intensieve ouderparticipatie op school. Hij pleit voor een belangrijke rol voor scholen in het bestrijden van kindermishandeling: meer tijd en deskundigheid (gesprekstrainingen) voor leerkrachten, actieve zoektochten naar signalen door middel van
gestandardiseerde procedures of vragenlijsten, lichte opvoedingsondersteuning door koffieochtenden en oudergespreksgroepen, spreekuren van GGD en consultatiebureau in school. Hij concludeert: ‘Kinderen (zijn) in eerste instantie afhankelijk van mensen die beroepsmatig met kind of ouder werken of contact hebben.’
Waar deskundigen het in ieder geval over eens zijn: maak contact met een kind waarvan je vermoedt dat het mishandeld of verwaarloosd wordt. Die aai over de
bol, die paar uren dat het fijn is op school zijn essentieel. Dat gevoel ook van ‘‘je hoeft het me niet te vertellen, maar ik heb het gezien’’ is al zo belangrijk voor een
kind. En, zegt Rensen, laat bij lichtere dingen merken dat je het weet, dan kun je makkelijker bijsturen. Ouders trekken het zich vaak wel aan als je laat weten: ik houd je in de gaten.’
Dit artikel verscheen in Didactief, mei 2010.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven