Onderzoek

Wat te doen met Covid-geld?

Tekst Melanie Ehren, Anne Fleur Kortekaas-Rijlaarsdam, Rukiye Turkeli
Gepubliceerd op 15-02-2021 Gewijzigd op 15-02-2021
Beeld Shutterstock
OCW stelt flink wat subsidie beschikbaar voor inhaal- en ondersteuningsprogramma`s in het primair en voortgezet onderwijs. Wat doen scholen daarmee? Uit onderzoek van Learn! en de Universiteit Maastricht ontstaat een beeld van het type programma’s en wat scholen ermee willen bereiken.

Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) verstrekt subsidie in drie aanvraagrondes om opgelopen leerachterstanden - veroorzaakt door de coronacrisis - in te halen. Scholen mogen zelf bepalen welke inhaal- en ondersteuningsprogramma`s (IOP`s) worden ingezet en welke leerlingen in aanmerking komen voor de extra ondersteuning. Onderzoeksinstituut LEARN! onderzoekt samen met de Universiteit Maastricht welke programma’s worden ingezet om leerlingen extra te ondersteunen en hoe effectief de programma’s hierin zijn. In dit blog presenteren wij de eerste analyses van subsidieaanvragen uit de tweede tranche, en specifiek; de typen programma’s die scholen (zullen) inzetten, motivaties voor de gekozen programma’s, en wat de verwachte werkzame elementen zijn.

 


Beoogde uitkomsten en doelgroepen

De programma’s richten zich voornamelijk op drie typen uitkomsten:

1) welbevinden/sociaal-emotionele ontwikkeling van leerlingen,
2) schoolprestaties (PO: taal/rekenen; VO: kernvakken) en
3) leervaardigheden.

Scholen hebben na de eerste periode van schoolsluiting vastgesteld – bijvoorbeeld in methode-gebonden toetsen of door observaties van de leerkracht in de klas - dat hierin achterstanden of problemen zijn ontstaan. Deze waren er al vaak voorafgaande aan de schoolsluiting, maar zijn verder toegenomen tijdens het thuisonderwijs. Scholen rapporteren bijvoorbeeld dat leerlingen angstig zijn en hun zelfvertrouwen zijn kwijt geraakt. Dat uit zich in gedragsproblemen in de klas, die ook het leerproces (individueel en van de hele klas) belemmeren.

Ongeveer een derde van de programma’s richt zich (mede) op het vergroten van het welbevinden en het sociaal-emotioneel functioneren van hun leerlingen. De periode van thuisonderwijs heeft voor sommige scholen ook zichtbaar gemaakt dat bepaalde groepen leerlingen moeilijk in staat zijn om hun eigen leren te reguleren, bijvoorbeeld door de dag te structureren en te weten wanneer er aan welke lessen en activiteiten moet worden gewerkt, maar ook hoe je bijvoorbeeld woordjes leert en welke strategieën je daarvoor kunt inzetten.

Verschillen tussen leerlingen hangen samen met (het gebrek aan) begeleiding die zij hierbij van hun ouders krijgen. Met name leerlingen van laag opgeleide ouders hebben daar ook weinig ondersteuning bij gekregen. Door nu programma’s in te zetten om deze vaardigheden te verbeteren, gepaard met het verbeteren van ouderbetrokkenheid, hopen scholen via het verbeteren van de leervaardigheden ook cognitieve prestaties te verhogen.

De tijdperiode (tot de zomer 2021) waarin het programma moet worden aangeboden zorgt er ook voor dat de uitstroomklassen (groep 8 en het eindexamenjaar) prioriteit krijgen in de programma’s. De school heeft immers maar beperkt de tijd om groepen leerlingen nog te ondersteunen en de verwachting is ook dat andere jaren makkelijker eventuele achterstand kunnen inhalen wanneer scholen weer gewoon geopend zijn.

Uit de eerste ronde interviews met scholen blijkt echter ook dat leerlingen die net gestart zijn in groep 1 of de brugklas in het VO problemen ervaren omdat zij op een nieuwe school beginnen en, door de tweede periode van sluiting, weinig kans hebben gehad om medeleerlingen en leerkrachten te leren kennen.

Daarnaast ontstaan er specifieke problemen bij bijvoorbeeld begrijpend lezen en rekenen omdat het voor de leerkracht moeilijk is om online het denkproces van leerlingen te volgen en de manier van werken - en dus: misconcepties - te corrigeren.

De realiteit is echter dat de recente tweede schoolsluiting de druk op scholen en, daarmee, op inhaal- en ondersteuningsprogramma’s heeft verhoogd. Voor sommige scholen boden de programma’s juist tijdens de schoolsluiting deze winter een uitkomst: met name leerlingen van de zorgopvang kwamen in aanmerking voor deze programma’s en konden in kleine groepjes extra ondersteund worden. Voor andere scholen zorgt ziekte onder leerkrachten, het (weer) omschakelen naar online lesgeven en de al grote verschillen tussen leerlingen voor zoveel druk dat programma’s voorlopig zijn uitgesteld. Scholen geven ook aan dat zij meer leerlingen laten deelnemen aan de programma’s omdat er bij meer leerlingen achterstand is ontstaan dan in september (toen deze subsidie werd aangevraagd) in beeld was.

 

Type programma

Uit de eerste resultaten blijkt dat de meerderheid van de aanvragen in het PO is gericht op het organiseren van ondersteuning in de school en onder schooltijd, zoals verlengde instructie, remedial teaching, begeleiding tijdens zelfstandige werkmomenten. Daarnaast schaffen zij ook extra materiaal (26%) aan, zoals digitale oefensoftware of hardware voor leerlingen die thuis geen eigen laptop hebben. Negen procent van de aanvragen richt zich (onder andere) op het vergroten van ouderbetrokkenheid, door bijvoorbeeld in gesprek te gaan met ouders over wat zij nodig hebben om hun kinderen te kunnen helpen met huiswerk, met oog voor culturele verschillen. Of aanpakken waarbij scholen samen met ouders een individueel leerplan maken voor de leerling of investeren in lesmateriaal (rekenspellen, boeken) dat er specifiek op is gericht om thuisleren met ouders te stimuleren.
 

Subsidies

Vanuit het PO hebben 3356 scholen subsidie aangevraagd en vanuit het VO 392 scholen. Hiervan zijn 1197 PO-aanvragen en alle VO-aanvragen geanalyseerd. Percentages zijn berekend op percentage van deze steekproef.  Sommige scholen hebben meerdere aanvragen gedaan, of hebben een programma op meerdere locaties waardoor het percentage aanvragen niet exact overeenkomt met het percentage scholen.


Binnen het VO wordt voornamelijk bijles/verlengde schooldag (70%) ingezet, gevolgd door huiswerkbegeleiding (25%) en examentraining (19%). Daarnaast worden in het VO (met name vmbo) interventies ingezet om stagevertraging van leerlingen op te lossen. Opvallend is dat bij bijna driekwart van de VO-scholen programma’s worden georganiseerd met zowel interne als externe professionals, terwijl ruim de helft van de PO-scholen dit vooral overlaat aan eigen personeel. Binnen het VO worden de leerlingen vaker begeleid door (deels) ongekwalificeerd personeel vergeleken met het PO. Externe partijen waar scholen onder andere mee samenwerken zijn onderwijsadviesbureaus, huiswerkinstituten, gemeentes en lerarenopleidingen.

 

Motivatie voor gekozen programma’s

De voornaamste motivatie voor de gekozen programma’s, zoals beschreven door scholen in de subsidieaanvragen, is om verschillen binnen de klas te verkleinen. Vervolgens geven scholen aan dat zij de leervaardigheden, het zelfvertrouwen en de motivatie voor school willen stimuleren. Deze condities worden ook als belangrijke voorwaarden voor leren gezien, zowel individueel als voor een goed klasklimaat. Andere motivaties voor gekozen programma’s hebben ook te maken met de beschikbare capaciteit in de school en of er bijvoorbeeld formatie-uitbreiding mogelijk is van eigen leerkrachten of onderwijsassistenten, en goede ervaringen met externe partners zoals instituten voor huiswerkbegeleiding of externe experts die programma’s voor sociaal-emotionele ontwikkeling aanbieden. Scholen vinden het belangrijk om met bestaande partners te werken die de school kennen en al een vertrouwensrelatie hebben met leerlingen; de tijd is te kort om dat eerst te moeten opbouwen. Sommige scholen maken ook keuzes voor het aanschaffen van materialen of vormen van professionele ontwikkeling die al gepland waren maar waarvoor het budget ontbrak; zij proberen daarmee in de aanpak dichtbij de eigen visie en schoolplanning te blijven.

Uit een eerste serie interviews met scholen blijkt dat ook de subsidievoorwaarden een rol hebben gespeeld bij de keuze van de programma’s. Zo moet het programma buiten het reguliere onderwijsprogramma worden aangeboden en vrijwillig zijn voor leerlingen om aan deel te nemen. Echter merken scholen dat de groep met achterstand soms ook een motivatieprobleem heeft en sneller afhaakt wanneer ondersteuning na schooltijd wordt aangeboden. Om deze reden wordt veel van de ondersteuning toch zoveel mogelijk onder schooltijd aangeboden, bijvoorbeeld onder (met name in het PO) of direct na schooltijd (vaker in het VO). Een deel van dit naschoolse aanbod is online maar meestal vindt het in de eigen school plaats.

 

Vervolgonderzoek

De volgende stap in dit evaluatieonderzoek is het evalueren van de effectiviteit van de programma’s en de redeneerlijnen die hieraan ten grondslag liggen. In hoeverre zullen de verschillende programma’s de opgelopen leer- en ontwikkelingsachterstanden remediëren? Welke elementen van programma’s zijn met name effectief? Op basis van onze literatuurreview over de effectiviteit van IOP`s weten we dat programma’s met de volgende kenmerken vooral effectief zijn in het bevorderen van leerprestaties:
 

  • Inzet van gekwalificeerde leerkrachten die intensieve 1-op-1 begeleiding geven

  • Aansluiting bij het regulier curriculum

  • Professionaliseren leerkracht: spill over effect voor alle leerlingen, effecten zijn voor de lange termijn omdat basiskwaliteit van onderwijs verbetert.

  • Samenwerking met ouders: effectief voor zowel jonge als oudere leerlingen

  • Incentives om deelname te garanderen: ondersteuning tijdens de schooltijd vindt meestal plaats in de klas en dus een vertrouwde omgeving voor leerlingen.

  • Versterken van sociaal-emotionele vaardigheden van leerlingen leidt ook vaak tot betere schoolprestaties

  • Aanschaf van aanvullende (fysieke) materialen waarmee leerlingen op eigen niveau zelfstandig kunnen werken.

 

We brengen in kaart welke elementen van de programma’s effectief zijn in het vergroten van motivatie, welbevinden, sociaal-emotioneel functioneren, taal- en rekenvaardigheid. Deze kennis, specifiek voor de huidige Nederlandse context, biedt belangrijke handvatten voor scholen om leerlingen zo effectief mogelijk te ondersteunen.
 

Onderzoeksteam:
Prof. Dr. Melanie Ehren, Prof Dr. Martijn Meeter, Dr. Anne Fleur Kortekaas, Dr. Anne de Bruijn, Işıl Sincer (Vrije Universiteit), Dr. Carla Haelermans en  Madelon Jacobs (Universiteit Maastricht). Voor meer informatie:
https://www.researchinstitutelearn.nl/

 

Meer Didactief-artikelen lezen? Neem een abonnement en krijg online toegang tot alle artikelen vanaf 2003.

Click here to revoke the Cookie consent