Interview

Vrijheid én verantwoordelijkheid

Tekst Masja Lebouille
Gepubliceerd op 25-02-2021 Gewijzigd op 09-03-2021
Over hoe het onderwijs precies verder moet na corona, lopen de meningen sterk uiteen. Jaren bijles zijn nodig om de achterstanden in te lopen, stelden zowel demissionair minister Slob als de PO-raad onlangs. Pedagoog Marcel van Herpen ziet dat anders: ‘Geef de leraar tegelijk vrijheid en verantwoordelijkheid.’


Hoe kijkt u naar de huidige situatie en post corona-onderwijs?

‘Deze periode legt bloot hoe kwetsbaar ons onderwijssysteem is. Het leerstofjaarklassensyteem en de vroege selectie functioneren alleen maar als je precies afgemeten op de dag je instructie kunt geven en de toetsen kunt afnemen. Nu we dat niet kunnen waarmaken, hebben we een gigantisch probleem. Er moeten kinderen blijven zitten, bijlessen volgen, in de weekenden naar school. En binnen het systeem begrijp ik het. Dus vanuit het systeem zou je over achterstanden kunnen spreken. Maar het systeem deugt niet. Denken in achterstanden creëert achterstanden.’

U vindt het schadelijk om over achterstanden te spreken?
‘Je zou bijna zeggen: hoe komen we erbij? Een ‘achterstand’ ten opzichte van wie of wat? Door kinderen al op heel jonge leeftijd met elkaar te vergelijken geven we velen het gevoel dat ze iets niet goed kunnen. Dat gevoel versterk je collectief door post-corona achterstanden te benadrukken. Dat is schadelijk in alle opzichten.’

Maar niet alle leerlingen konden goed leren tijdens de lockdown, bijvoorbeeld door een moeilijke thuissituatie. Dan kun je toch spreken over een achterstand ten opzichte van elkaar?
‘Dan moet je het geen leerachterstand noemen, maar een leefachterstand. Sommige kinderen zitten in situaties waarin het onmogelijk is om zich goed te ontwikkelen. Leerlingen die in een badkuip hun huiswerk moeten maken – we kennen de verhalen. Die ongelijkheid was er al, maar de schoolsluiting heeft die versterkt. Tegelijk waren er ook grote verschillen tussen hoe leerkrachten zich hebben ingespannen tijdens de lockdown. Er zijn scholen die maar twee uur per week met de kinderen optrokken en ze voor de rest huiswerk gaven. Dat staat los van kleur en milieu. Leraren die voor corona al goede relaties hadden met leerlingen en differentieerden, hadden een grote voorsprong om hen op niveau te kunnen begeleiden. Ook konden zij vaak goed bijhouden wat ze thuis aan het doen waren.’

Maakt u de leerkracht nu niet te verantwoordelijk voor welbevinden en prestaties?
‘Sommige thuissituaties zijn veranderd in snelkookpannen, waarin nog meer kinderen nog vaker zijn misbruikt en mishandeld. Maar gelukkig zijn er ook leerkrachten die zich zo uitzonderlijk hebben ingespannen om contact te houden met hun leerlingen, dat je er bijna zeker van kunt zijn dat zij een veerkracht hebben ontwikkeld waar ze de rest van hun leven plezier van hebben. Ze hebben ontdekt dat er in deze moeilijke tijd iemand voor hen was. Die zei: wat er ook gebeurt, ik sta voor jou klaar. En dat is in de kern waar opvoeding en onderwijs over gaat.’

Dat klinkt alsof u die 8,5 miljard extra investering voor bijvoorbeeld extra handen in de klas niet nodig vindt?
‘Net als in de zorg: met extra geld heb je nog geen nieuw peloton ic- verpleegkundigen opgeleid. Dat is in het onderwijs niet anders. Deze impulssubsidie lost structurele problemen zoals het lerarentekort niet zomaar op. En als je je leerlingen laat bijscholen, kan een impuls gegeven worden aan een te meten prestatie. Maar kinderen zijn psychosociale wezens. We weten dat de kwaliteit van de interacties tussen de leraar en de leerlingen grote invloed heeft. Je wilt bijvoorbeeld ook dat de groep zich met elkaar verbindt, zodat kinderen goed voor zichzelf én anderen kunnen opkomen. En ook als jij de kinderen zelf opdeelt in verschillende instructiegroepjes zonder nog in de relatie te investeren, ben je alleen maar aan het managen. Dan voel je niet aan waarom het ene kind iets nodig heeft en de ander niet. Dus dat extra geld is niet per definitie een middel dat zich ‘terugbetaalt’.’

Slob sprak over jaren bijles? Goed idee?
‘Deze uitspraak toont aan vanuit welke logica hij denkt en geeft nogmaals de kwetsbaarheid van ons systeem aan. Ik begrijp dat een ouder zegt: doe mijn kind maar een beetje bijles want dan kan hij naar het havo. De klassieke scheiding tussen kinderen die wel en niet naar het havo kunnen, bestond al. Net zoals de scheiding tussen ouders die wel en geen bijles kunnen betalen. En nu wil Slob dat oplossen door íedereen bijles te geven. Daarmee zegt hij toch dat ons onderwijssysteem niet deugt! Ik pleit ervoor dat we het systeem zelf onder de loep nemen in plaats van nu leerlingen onder druk te zetten. Dit is een momentum.’

Er zijn ook scholen die geen bijles geven maar zich vooral richten op de kernvakken? Is dat beter?
‘Dat is ook een schadelijk uitwas van het leerstofjaarklassensysteem. Als leraren onder druk komen te staan, hebben ze de neiging zich te richten op de vakken waar ze op worden afgerekend: rekenen en taal. Natuurlijk mag je daar soms extra op trainen. Maar niet zonder het hele kind te zien en niet door het curriculum te verengen tot de meetbare vakken. Denk aan de nodige beweging, de wereldoriënterende vakken, de muzische vakken, enzovoort. Het hele kind heeft recht op het hele curriculum. Dat is geen onderwaardering voor rekenen en taal, maar juist een aanmoediging om ook die vakken betekenisvol aan te bieden.’

Wat is er nodig om leerlingen de komende tijd te helpen?
‘We moeten de volle aandacht houden op de ontwikkeling van de leraar als professional. Ervoor zorgen dat hij álles weet van zijn vak en zijn leerlingen door en door kent. Dat hij niet afhankelijk is van methodes, protocollen en toetsen, omdat hij de kerndoelen en de ontwikkelingspsychologie kent. Want ook als alles wegvalt op school en alleen de leraar met zijn klas overblijft, offline of online, kan er worden lesgegeven. De pedagogische relatie tussen leraar en leerling is voorwaardelijk, dat zagen we ook in de coronatijd. Leerlingen kunnen YouTube-filmpjes kijken tot ze een ons wegen, om zich te volwaardig te ontwikkelen, hebben ze menselijke interactie met die leraar nodig.’

Hoe helpen we die professional het beste?
‘Met rust en aandacht. Onderwijsprofessionals zijn nu vaak een verlengstuk geworden van een systeem waarin de aandacht veel te sterk gericht is op het  resultaat. Ze lopen regelmatig tegen de grenzen van hun mogelijkheden aan. Te veel leerlingen laten weinig motivatie zien. Er is te weinig ruimte voor eigen keuzes; het curriculum en het rooster zijn leidend. En ook in lerarenopleidingen ligt veel nadruk op hoe je methodes moet hanteren, toetsen afneemt, klassenmanagement. Dat moet wel in je achterzak zitten, maar het is niet de kern van je vak.’

Schets uw ideale plaatje eens?
‘Een professional moet de vrijheid krijgen waar hij verantwoordelijkheid voor kan nemen. Hij moet bijvoorbeeld kunnen beslissen een toets niet af te nemen, omdat hij precies weet waar zijn leerlingen zijn. Terwijl een collega hem wél afneemt, omdat hij voor het eerst in de bovenbouw werkt en een hulpmiddel prettig vindt. Dat kun je de kinderen ook uitleggen. Ik zie het als de persoonlijke plicht van een leraar dat hij over vijftien jaar bij de reünie aan zijn leerlingen kan vertellen waarom hij gedaan heeft wat hij gedaan heeft. En als hij dan zegt: het moest van minister Slob, vind ik dat een zwak verhaal. De politiek kan hem helpen door de randvoorwaarden op orde te maken: zorg voor genoeg geld en maak het beroep aantrekkelijk. Maar de echte emancipatieslag moet de leraar zelf maken.’

Kunnen leraren die verantwoordelijkheid wel aan?
‘Hét kind bestaat niet, dé leraar ook niet. Leraren moeten zich doorontwikkelen om te zorgen dat ze nooit meer verlegen staan in hun contact met kinderen. Nog steeds zien we dat leraren die gedoe hebben in hun klas, gaan straffen en belonen. Ze gebruiken trucjes en hulpmiddelen, maar raken dan vaak uit de relatie. Leraren denken dat ze de band achteraf met gesprekken kunnen herstellen, maar de vraag is of leerlingen dat accepteren. Ondertussen krijgt de leraar het met de dag moeilijker. Dáár ontstaat de beleefde werkdruk.’

 

Tips voor in de klas 

Wat raadt u leraren aan die nu weer voor een fysieke klas staan?

‘Dat je met die kinderen bespreekt hoe het de afgelopen periode vergaan is. Dat je je dilemma’s inbrengt, en zegt: “Jongens, onze minister denkt dat jullie een achterstand hebben opgelopen. Voor wie zou dat waar kunnen zijn? Voor wie is dat niet waar? Wat denken jullie nodig te hebben? Kunnen we elkaar daarbij helpen?” Dat doe je niet in vijf minuten, niet even voor of na de les. In het leerstofjaarklassensysteem staat het volgende vak of de volgende instructie soms alweer te duwen. Maar leerlingen moeten weten dat je écht geïnteresseerd bent. Want als je relatie met leerlingen goed is, kun je ze uitdagen en corrigeren. Ze zullen ook hard werken als je dat van ze vraagt.  
Probeer de situatie ook te relativeren. Bedenk je: deze kinderen moeten een leven lang leren leuk blijven vinden. Dat kan niet gaan over deze maand of dit jaar, een eindtoets of eindexamen. Corona is voor veel kinderen indringend, maar voor velen zal het niet de belangrijkste periode van hun leven zijn. Dat betekent niet dat je niet scherp moet blijven. Met sommige kinderen komt het niet vanzelfsprekend goed. Laat hen weten: ik laat jou nooit vallen, wat er ook gebeurt.’



Marcel van Herpen is pedagoog en onderwijsbegeleider bij Centrum Pedagogisch Contact. Op 10 april verschijnt zijn nieuwe boek ‘Werk voor de reünie’ tijdens het CPC-congres. 

Op 4 en 11 maart geeft Van Herpen een gratis webinar 'De onzin van achterstanden'. 

 

Lees ook 'Wie redt school na corona?' in het maartnummer van Didactief (verschijnt donderdag 4 maart).

Meer Didactief-artikelen lezen? Neem een abonnement en ontvang 10 nummers per jaar en online toegang tot alle artikelen vanaf 2003. 

Verder lezen

1 Dossier corona
2 Er is niks pedagogisch aan het bagatelliseren van leerachterstanden

Click here to revoke the Cookie consent