De Onderwijsraad wordt steeds hipper. Vandaar publiceert hij op verzoek van de Tweede Kamer een rapport over gender, op basis van (inter)nationaal onderzoek en OESO-cijfers. De raad is het belangrijkste adviesorgaan van de regering inzake onderwijs en kan gevraagd en ongevraagd advies uitbrengen. Genderconformisme is sterk in Nederland, stelt de raad: jongens en meisjes die thuis en op school im- en expliciete overtuigingen meekrijgen over wat mannen en vrouwen goed kunnen en wat bij hen past en die zich daarnaar gaan gedragen. Aan leraren om hen vaker andere perspectieven te laten zien.
De feiten die de raad aandraagt, zijn bekend: de verschillen in prestaties en vaardigheden tússen jongens en meisjes zijn, volgens onderzoekers die de raad raadpleegde, niet groter dan die bínnen de groep meisjes of de groep jongens. Er zijn dus geen objectieve of biologische redenen waarom vooral jongens techniek zouden moeten kiezen en meisjes zorg als het om school- en beroepskeuze gaat. Ze kunnen het in potentie allebei even goed. En toch kiezen leerlingen in Nederland volgens die lijnen; binnen de OESO heeft alleen Turkije bijvoorbeeld minder vrouwen in technische opleidingen dan in Nederland.
Jongens doen het op alle onderwijsniveaus in Nederland momenteel slechter dan meisjes (zie kader). Waar in de jaren tachtig onderzoekers zich zorgen maakten over de schoolprestaties van meisjes, zijn ze nu bezorgd over de kansen van jongens. Allebei even slim (of niet..), waarom dan toch die verschillen?
Meiden* doen het beter*Jongens hebben een voorsprong bij rekenen en wiskunde en de meiden bij de domeinen (Nederlandse) taal en lezen, de voorsprong is groter in po dan in vo. *Bij de eindtoets 2014/2015 scoorden meiden vaker hoger op de eindtoets dan de leerkracht had ingeschat, maar hun schooladviezen werden niet veel vaker bijgesteld dan die van jongens. *Jongens lopen in de eerste 3 jaar van het vo meer vertraging op, doubleren vaker, stromen vaker af, worden vaker voortijdig schoolverlater. *Jongens worden drie keer zo vaak geschorst (schooljaar 2018/2019 4159 jongens/1069 meiden) *Jongens worden vier keer zo vaak verwijderd (139 jongens/ 47 meiden) *Binnen elk van de onderscheiden brugklastypen komen jongens na zeven jaar op een lager niveau uit dan meiden. *Op 15-jarige leeftijd zijn de jongens oververtegenwoordigd in de groep (all-round) laagpresteerders. Dit geldt voor bijna alle OESO-landen. *In het wetenschappelijk onderwijs zijn vrouwen sinds 2006/7 in de meerderheid. *Gedrag van jongens wordt vaker bestraft of gecorrigeerd. *Aan het einde van groep 8 (leerjaar 2018/2019) werd 3,3% van de jongens van het cohort 2012 verwezen naar het speciaal basisonderwijs. Bij meiden was dit 1,9% (1,4 %). *Jongens zijn oververtegenwoordigd in het speciaal basisonderwijs, in 2018/2019 68% tegenover 32,1% meiden. *Een meer gedifferentieerd stelsel is gunstig voor jongens en vroege selectie is gunstig voor meiden. *De Onderwijsraad spreekt consequent van meiden in dit rapport.
|
Oorzaak van de verschillen tussen jongens en meisjes is de socialisatie binnen het Nederlandse gezin en in het verlengde daarvan op school, aldus de raad. Het tegengaan van sekseverschillen wordt zo in zekere zin vechten tegen de bierkaai. Blader de speelgoedgidsen van Intertoys door en je denkt: meisjes spelen met poppen, jongens met auto’s. Studeren in Nederland nog steeds aanzienlijk minder vrouwen wiskunde, natuurkunde, techniek en ict dan in welk van de OESO-referentielanden ook (‘horizontale onderwijssegregatie’)? Ja duh!
Onderwijs kan het niet alleen, maar ze kan wel méér doen om de verschillen in school- en beroepsloopbanen te verkleinen, vindt de Onderwijsraad, door bijvoorbeeld meer aandacht voor genderneutrale loopbaanoriëntatie en -begeleiding op school, door leraren zich beter bewust te maken van hun eigen attitude en van het lesmateriaal dat ze gebruiken.
De eerste aanbeveling lijkt de minst kansrijke. Hoeveel campagnes heeft Nederland al niet gevoerd om bijvoorbeeld meer meiden te interesseren voor bèta en techniek? De resultaten zijn mager.
De tweede suggestie van de raad, het tegengaan van genderstereotypering bij leraren, kan al in de bouwhoek beginnen bij wijze van spreken. Het past ook in het meer algemene beeld dat leraren zich niet altijd bewust zijn van hoe ze leerlingen tegemoet treden en welke gevolgen dat kan hebben (lees bijvoorbeeld wat Linda van den Bergh schrijft over de (te lage) verwachtingen die leraren van leerlingen hebben). Het is dus niet per se een nieuwe insteek, en de raad weet dat: hij refereert zelfs aan het beroemde onderzoek van Paul Jungbluth naar onbewuste vooroordelen over onderwijs aan meisjes uit 1984.
Leraren hebben verschillende verwachtingen van jongens en meiden, ingegeven door religieuze of levensbeschouwelijke overtuigingen of gebaseerd op traditie. Maar het is hun professionaliteit om te beseffen dat het een vooroordeel kan zijn, waarnaar leerlingen zich gaan gedragen. De Onderwijsraad adviseert lerarenopleidingen aandacht te besteden aan dit zelfinzicht bij leraren in opleiding, leraren eventueel nascholing te geven en hen met behulp van video-opnames naar hun eigen gedrag te laten kijken. Bewustzijn is het toverwoord.
Neem ook je lesmateriaal eens kritisch onder de loep, aldus de raad, want ook dat is behoorlijk genderstereotiep. Onderzoek van Mesman en anderen heeft aangetoond dat vrouwen systematisch zijn ondervertegenwoordigd (in teksten en op afbeeldingen) in boeken voor de vakken Nederlands en wiskunde (brugklas). Personages met een beroep zijn vaker man dan vrouw en de mannelijke personages hebben een veel grotere diversiteit aan beroepen dan vrouwen. In een voetnoot verwijst de raad naar onderzoek van Tessa van de Rozenberg en Daudi van Veen (van de Universiteit Leiden) die een tool ontwikkelen waarmee uitgevers beeldvorming in schoolboeken kunnen controleren. Ze wonnen met hun project de Synergy-prijs van NWO.
Wat opvalt is dat de Onderwijsraad weliswaar aandacht vraagt voor de bredere maatschappelijke context – verbeter de combinatie werk, zorg en leren bijvoorbeeld – maar de Nederlandse schooltijden onbesproken laat. Juist die wijken behoorlijk af van wat internationaal gebruikelijk is en maken het werken voor ouders in Nederland best ingewikkeld. Een gemiste kans.
De raad maakt gelukkig wel korte metten met hardnekkige mythes, zoals dat het onderwijs anno 2020 te feminien zou zijn. Zeker, jongens worden sneller gecorrigeerd en bestraft vanwege hun gedrag, en ze kunnen best wat meer mannelijke rolmodellen gebruiken in de klas, maar verder is er geen bewijs dat een juf voor de klas hun schoolloopbaan nadelig beïnvloedt. Hetzelfde geldt voor de mythe dat in het vo sinds de tweede fase te vrouwelijke eisen aan het onderwijs zouden worden gesteld. Onzin, schrijft de Onderwijsraad, in andere OESO-landen is geen tweede fase en doen jongens het net zo slecht.
Er is ook goed nieuws. Uit onderzoek blijkt volgens de raad dat op scholen die structuur bieden, goede begeleiding met veel aandacht voor de verschillen tussen leerlingen, en die voortdurend monitoren op gedrag en motivatie van leerlingen alle kinderen en jongeren beter presteren. Ook de jongens.
Dat resultaat laat ten slotte een vraag staan. Als de biologische verschillen tussen jongens en meisjes te verwaarlozen zijn, hoe kan het dan dat jongens veel vaker in het speciaal basisonderwijs terechtkomen? Heeft dat te maken met de autonome ontwikkeling van die kinderen (jongens die door domme pech in de problemen komen) of toch met de organisatie van ons onderwijs?
Executieve functiesUit nieuw literatuuronderzoek van het Brain Development Research Centre van de Universiteit Leiden blijkt geen andere of langzamer hersenontwikkeling die de verschillen in de onderwijsposities tussen jongens en meisjes verklaart. Onderzoekers Wierenga en Crone vonden ook geen grote verschillen in executieve functies en planningsvaardigheden. Jelle Jolles veronderstelt dat die er wel zijn. Volgens hem ontwikkelen de hersenen zich bovendien in reactie op hun omgeving. Dit zou ook de grote variëteit verklaren tussen de individuele leerlingen/studenten. Begeleiding kan dan in sommige situaties een essentiële voorwaarde zijn om de taak te kunnen volbrengen (voor jongens en meiden). Vraag is of dat laatste verklaart waarom jongens (en meisjes) het op sommige scholen beter doen dan op andere? Met andere woorden: stellen die scholen andere eisen? |
Verder kijken:
Webinar van Merlijn Karssen, senior onderzoeker bij het Kohnstamm Instituut. Zij gaat in op de vraag: hoe kunnen leerlingen die nu niet voor techniek kiezen daar toch enthousiast voor worden?
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven