Chall, J. S., Jacobs, V. A., & Baldwin, L. E. (1990). The reading crisis: why poor children fall behind. Cambridge, Mass.: Harvard University Press. |
Jeanne Chall deed jarenlang onderzoek naar de leesontwikkeling van leerlingen en was vooral geïntrigeerd door die terugval in grade 4, oftewel groep 6. In het onderzoek dat ze samen met Vicki Jacobs en Luke Baldwin deed, toonde ze aan waar deze leesdip door wordt veroorzaakt én hoe je die dus kunt voorkomen.
Hoe kinderen de kunst van lezen onder de knie krijgen, is een universeel proces: het is niet gebonden aan een specifieke taal. De opeenvolgende fasen in het leerproces zijn bij Engelse leerlingen niet anders dan bij Nederlandse of Russische.
Chall zag in die leesontwikkeling wel iets vreemds gebeuren. In groep 3 zijn er nog niet zo veel verschillen tussen leerlingen van hoogopgeleide en laagopgeleide ouders. Maar naarmate de schooljaren vorderen, gaan de leesprestaties steeds verder uit elkaar lopen.
Van leraren hoorde ze dat vooral groep 6 het breekpunt was: vanaf dan vallen diverse leerlingen uit op lezen. Chall vermoedde dat dit te maken had met de overgang van wat ze noemde de fase van leren lezen naar lezen om te leren.
Bij leren lezen maken leerlingen zich de techniek van lezen eigen. Ze leren letters decoderen en gaan steeds vloeiender lezen. Dat is geen doel op zich, maar een opmaat voor het echte werk: lezen als middel om informatie te verwerven. Lezen om te leren dus.
Waarom hebben juist leerlingen van laagopgeleide ouders moeite met dat echte leeswerk? Om daar de vinger op te leggen, volgden Chall en haar collega’s dertig van deze leerlingen (groep 4, 6 en 8) twee jaar lang (dus tot en met groep 5, 7 en de brugklas). Ze vergeleken hun resultaten op gangbare taal- en leestesten (voor onder meer woordherkenning en decoderen, hardop lezen, woordbetekenis, tekstbegrip, spelling, grammatica en taalbewustzijn) met die van andere leerlingen. De opvallendste bevinding was dat de leerlingen in groep 4 en 5 qua lezen nog nauwelijks onderdeden voor andere leerlingen. Pas in groep 6 begonnen de problemen, precies zoals onderzoekers en leraren al eerder hadden geconstateerd.
Gebruik moeilijke woorden,
maar leg de betekenis uit
De leerlingen uit het onderzoek gingen over woorden struikelen en hadden steeds meer moeite met het begrijpen van abstractere en minder gangbare woorden. In groep 6 liepen ze op dit punt ongeveer een jaar achter bij de gemiddelde leerling, in de brugklas was dat opgelopen tot twee jaar. Ze raakten dus steeds verder achterop. Het volgende struikelblok in groep 6 bleek woordherkenning en spelling, daarna volgden hardop lezen en tekstbegrip.
De zwakste lezers hadden, zo zagen Chall en haar collega’s, ook moeite met vloeiend lezen. Ze lazen hakkelend en langzaam en sleepten zich met moeite door een tekst heen. De andere leerlingen uit hun onderzoek hielden nog wel een tijdje stand, doordat teksten een belangrijke reddingsboei boden: context. Daardoor konden ze om moeilijke woorden heen lezen en toch begrijpen waar de tekst over ging. Maar dat lukte niet meer als het aantal onbekende woorden te groot werd.
Na groep 5 bieden leesteksten steeds
minder spreektaal
En precies dat is het verschil tussen teksten in lagere en hogere klassen. In groep 3 en 4 bevatten teksten veel woorden die leerlingen uit de spreektaal kennen. Het zijn nog geen teksten om iets van op te steken, maar om te leren lezen. Dat verandert vanaf groep 5. De taal wordt dan steeds pittiger, met minder gangbare en abstractere woorden. De spreektaal wordt schooltaal. Nog even kunnen leerlingen het redden met context, maar dat lukt op een gegeven moment niet meer. Vandaar de grote terugval in groep 6.
Dat de leesdip vooral leerlingen uit achterstandsgezinnen treft, komt doordat zij van huis uit een minder rijke taalbagage meekrijgen. Hun woordenschat is beperkter en ze krijgen minder kansen om die uit te breiden, bijvoorbeeld omdat er thuis geen lees- of gesprekscultuur is.
Een vervolgstudie van Chall en haar collega’s, vijf jaar later met dezelfde groep leerlingen, liet zien dat de achterstand steeds groter werd. Alarmerend, maar gelukkig reikt hun onderzoek ook een duidelijke remedie aan: werk aan woordenschat. En niet alleen of pas in groep 6, maar de hele schooltijd door.
Zoals gezegd kunnen leerlingen nog een tijdje varen op context om teksten te begrijpen. Toch kun je als leraar (toekomstige) leesproblemen al in het vizier krijgen door goed te letten op welke woorden leerlingen wel en niet begrijpen. Hebben ze bijvoorbeeld moeite met typische schooltaal als ‘toelichten’ of ‘verklaren’? Of begrijpen ze in spreektaal minder gangbare woorden als ‘landschap’ of ‘vruchten’ niet? Scoren ze steevast onder het gemiddelde op woordenschatoefeningen en -testen? Allemaal signalen dat ze straks ook problemen met het begrijpen van teksten kunnen krijgen – of al hebben.
Je kunt werken aan een rijkere woordenschat door veel voor te lezen en tijd in te ruimen voor vrij lezen. Zo raken leerlingen vertrouwder met boekentaal. Samen praten over teksten en hen de inhoud laten navertellen aan elkaar helpt leerlingen om zich woorden eigen te maken. Blijf vooral zelf ook moeilijke woorden gebruiken, maar licht die voortdurend toe: ‘Dat betekent dus …’ Begin je les eens met een gedicht en laat leerlingen de woorden proeven. Laat ze kortom dag in dag uit ervaren hoe rijk taal is en wat je er allemaal mee kunt zeggen. En dat bij voorkeur vanaf dag één in de kleuterklas.
Gratis download |
Dit artikel verscheen in Didactief, april 2021
1 Klassieker van de maand
2 Lessen uit de lockdown: leesonderwijs
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven