In experimenten met onderwijstijdverlenging ten behoeve van achterstandsbestrijding in het basisonderwijs (OAB) werden ruim tien jaar geleden nauwelijks zichtbare effecten op de cognitieve prestaties van doelgroepkinderen waargenomen.[i] Meer recent zien we hoe betrokkenen bij Verlengde Schooldag-initiatieven OAB in bijvoorbeeld Rotterdam(-Zuid) en in Den Haag vragen stellen bij de effectiviteit en uitvoerbaarheid en zoeken naar een effectievere invulling ervan. Het belangrijkste Britse kennisplatform voor achterstandsscholen, de Educational Endowment Foundation, benoemt zomerscholen OAB, als ‘laageffectief voor gemiddelde kosten’. Hiertegenover staan echter heel positieve onderzoeksresultaten ten aanzien van de algemene zomerscholen VO in Nederland (gericht tegen het zittenblijven) of de opkomst en bloei van de particuliere ‘onderwijstijdverlenging’ in Nederland, de huiswerk- en bijlesinstituten. Wat is hier aan de hand? We lichten dit toe aan de hand van vier lemma’s:
1. ‘zomerscholen OAB’ versus ‘zomerscholen VO’,
2. ‘oTV OAB’ versus ‘schaduwonderwijs’,
3. De juiste kinderen bereiken (het Mattheuseffect),
4. de beschikbaarheid van goed personeel.
We kennen in Nederland twee typen zomerscholen van een geheel verschillende aard:
Zomerscholen OAB voor het basisonderwijs, gericht op meestal een combinatie van het verbeteren van de taal- en rekenprestaties en op sociaal-emotionele doelstellingen. Deze vinden naar schatting nog in 15 tot 20 gemeenten plaats. Er gaan kinderen naar toe van verschillende basisscholen (schooloverstijgend). Meestal worden ze betaald vanuit het gemeentelijk OAB-budget, soms aangevuld met middelen van de schoolbesturen. De zomerschool heeft een eigen curriculum en is niet direct gekoppeld aan taal- en rekenmethodes van de basisschool. Er is verder een grote variatie in onderwijsduur, doelstellingen en personeelseisen. In effectonderzoek naar dergelijke zomerscholen is meestal gekeken naar in hoeverre de score van de deelnemende kinderen toeneemt op algemene, methode-onafhankelijke vaardigheidstoetsen (zoals de toets Begrijpend Lezen of Spelling of Rekenen van het Cito), in tegenstelling tot het ‘effectonderzoek’ naar de zomerscholen VO.[ii]
De zomerscholen VO zijn niet specifiek bedoeld voor OAB-achterstandsbestrijding, maar gericht op het tegengaan van zittenblijven. Hiervoor gemotiveerde leerlingen die net niet over kunnen gaan naar het volgende jaar, krijgen gedurende 1 of 2 weken les in 1 of 2 vakken, met de bedoeling bepaalde specifieke lesstof, door de leraar geselecteerd, alsnog te leren (bijvoorbeeld H2 en 3 van de gevolgde methode wiskunde). Het lesprogramma wordt vaak uitgevoerd door externe partijen en de kinderen krijgen les in kleine groepjes. Aan het einde van de zomerschool wordt dit getoetst met een methodegebonden toets, samengesteld door de leraar en als de leerling een voldoende haalt, mag deze alsnog over. Een grote meerderheid van de deelnemende kinderen lukt dit en zij blijven daardoor niet zitten, ofwel doelstelling behaald.[iii]
Kenmerken |
Zomerscholen OAB |
Zomerscholen VO |
|
taal en rekenen algemeen brede doelstelling methode-onafhankelijke toetsing grotere groepen leerlingen beloning: niets of certificaat |
bijspijkeren specifieke lesstof heel smalle doelstelling lesstof-gebonden toetsing kleine groepjes leerlingen beloning: overgaan (niet zittenblijven) |
In effectonderzoek wordt bij de traditionele zomerscholen OAB BO met brede algemene vaardigheidstoetsen gemeten in welke mate de kinderen zijn vooruitgegaan. Bij de zomerscholen VO gebeurt dit met curriculum-/lesstof gerelateerde toetsen[iv]. Met die laatste manier van toetsing is veel gemakkelijker leerwinst in beeld te brengen. Ofwel, als bij de zomerscholen VO niet de door de wiskunde-leerkracht opgestelde toets over H3 en H4 van het wiskundeboek wordt afgenomen, maar de brede vaardigheidstoets Wiskunde uit het Cito Volgsysteem VO, zou er een heel ander beeld ontstaan en zou de opbrengst zeer waarschijnlijk ‘veel lager’ uitvallen.
Of ‘de leerwinst’ op zomerscholen VO dan ook groter is dan die op zomerscholen OAB BO valt alleen al door deze verschillen in meetinstrumenten niet te zeggen. We kunnen wel een inschatting maken. De zomerscholen VO zijn sterk doelgericht, kennen een smalle doelstelling (leren van hoofdstuk A en B van de vakken X en Y), met leerlingen in kleine groepjes en uitzicht op een beloning voor de leerlingen (het ‘overgaan’). De traditionele zomerscholen OAB BO variëren sterk in mate van doelgerichtheid (aansluiting van het curriculum op de doelstelling), kennen veel bredere doelstellingen (ook kennis van de Wereld, sociaal-emotionele doelstellingen en dergelijke).
De traditionele zomerscholen OAB BO zouden we dan ook niet moeten zien of moeten inzetten als ‘bijspijker-zomerscholen’, maar wel als -mits goed opgezet en goed uitgevoerd- voorzieningen die kunnen bijdragen aan achterstandsvermindering van doelgroepkinderen in de brede zin van het woord. Die genoemde voorwaarden zijn essentieel. Zeker voor zomerscholen met een dusdanig brede doelstelling is het van belang dat het curriculum goed in elkaar zit, en er effectieve benutting is van leertijd en goede docenten. Voor veel zomerscholen in het verleden (zeker niet allemaal) was dit niet het geval en zijn de bijdragen aan achterstandsvermindering dan ook gering geweest.
Een langere schooldag leidt niet automatisch tot hogere leerprestaties, zo blijkt uit (internationaal) onderzoek. De kansen op hogere prestaties zijn groter, naarmate er sprake is van een beter programma, van effectieve benutting van leertijd en van goede leerkrachten.[v] Het Centraal Planbureau trok dit in haar studie naar effectieve interventies dan ook scherp door: extra lessen zijn alleen effectief als er maatwerk wordt geleverd en de programma’s kwaliteit hebben. En als belangrijkste factor: een goede docent voor de klas.
Bij veel gemeentelijke initiatieven tot onderwijstijdverlenging op OAB-scholen (met allerlei namen als leertijduitbreiding, brede buurtscholen, leerkansenprofielscholen) schort(te) het hieraan. Soms was er nauwelijks verband tussen de geformuleerde doelen en het programma zelf. Soms is er weinig samenhang tussen het reguliere dagprogramma en de extra ‘onderwijsuren’. Dit alles heeft het ‘imago’ van onderwijstijdverlenging op OAB-scholen geen goed gedaan.
Een heel ander type onderwijstijdverlenging is het afgelopen decennium enorm opgekomen: het particuliere huiswerk- en bijles-onderwijs. In 2018/19 maakten maar liefst 3 op de 10 leerlingen in het VO hier gebruik van, meestal betaalde bijles, huiswerkbegeleiding of examentraining. In groep 8 van het basisonderwijs volgde ongeveer 25% van alle kinderen aanvullend onderwijs, waarvan de helft in betaalde vorm.
15% van de basisscholen organiseerde bijles en laat dit meestal uitvoeren door externen. In het po zijn extra oefenen buiten schooltijd, extra ondersteuning bij specifieke leerbehoeften en bijles de meest voorkomende vormen van aanvullend onderwijs. Het extra oefenen gebeurt aan de hand van (online) oefenstof van bijvoorbeeld Squla, TopiaTrainer, Rekentuin, Taalzee, Muiswerk, de Sommenfabriek of Junior Einstein. Zowel het extra oefenen, de extra leerondersteuning en de bijles worden ingezet om extra begeleiding te bieden aan leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften en om achterstanden weg te werken. In het algemeen geven de basisscholen aan hierover tevreden te zijn.[vi]
Kenmerken |
Onderwijstijdverlenging OAB |
Bijles |
|
bredere doelen vaak hele klas opzet curriculum heel wisselend grotere groepen leerlingen ‘gratis’ |
bijspijkeren specifieke lesstof selectie van kinderen specifieke lesstof kleine groepjes leerlingen soms gratis (extern vergoed), soms betaald vermoedelijk in algemeen redelijk/goed. |
Samenvattend zien we ook hier twee geheel verschillende typen van onderwijstijdverlenging. Aan de ene kant de huiswerk- en bijlesinstituten die vrij doelgericht ondersteuning bieden, meestal in een redelijk werkklimaat, met kleinere groepjes en persoonlijke begeleiding door externe leraren/studenten. Aan de andere kant de leertijduitbreiding op de school zelf, waarbij de kwaliteit van het programma heel sterk kan variëren en de effectieve leertijd heel wisselend kan zijn, soms in grote groepen.
Het is de moeite waard om te zoeken naar aanpakken die daadwerkelijk achterstanden gericht kunnen verminderen. Denk aan een formule als de BSA voor ‘high-potentials’, high-dosage-tutoring of varianten ervan en/of doelgericht onderwijs in kleine groepjes met goede begeleiding.
In verband met Corona gaan er extra onderwijstijdvoorzieningen komen voor kinderen om achterstanden te compenseren. Hoe gaan we ervoor zorgen dat hier daadwerkelijk kinderen aan deelnemen die achterstanden hebben opgelopen? Er is het serieuze risico dat vooral kinderen die uit zichzelf al gemotiveerd zijn (en die behulpzame en gemotiveerde ouders hebben) die nauwelijks achterstand hebben opgelopen, zich aanmelden voor de herfst- en kerstscholen of andere vrijwillige vormen van onderwijstijdverlenging; of dat de al vaak zwaar belastte scholen met veel doelgroepkinderen niet toekomen aan het aanbieden van extra onderwijstijdverlenging en vooral de overige scholen dit zullen doen.
De verschillen tussen kinderen kunnen door onderwijstijdverlenging verder toenemen in plaats van afnemen, als het niet lukt om juist de kinderen met extra opgelopen achterstanden OTV te gaan geven. Dat is een reëel risico, we hebben dit vaker gezien in de achterstandsbestrijding. Juist midden- en hoger opgeleide ouders kiezen vaker en bewuster voor aangeboden methodieken en programma’s, waardoor de achterstanden alleen maar groter worden. Dit is het bekende Mattheuseffect (de armen worden armer, de rijken worden rijker). Bij de uitvoering van de regeling moet hier op worden gelet, zowel op macro - niveau (landelijk), als op niveau van schoolbesturen, scholen en leerkrachten.
Effectief onderwijs gaat in de eerste plaats over goede leraren (met excuses voor deze simpele notie). Extra uren onderwijs in de vakantie of gedurende het schooljaar vergt extra leraar-uren en het lerarentekort is momenteel op sommige plaatsen al groot. Het lerarentekort treft nu met name de vijf grootste gemeenten maar uiteindelijk krijgt heel Nederland ermee te maken.[vii] Verwacht wordt een toename van het tekort van 1% van het aantal leerkrachten naar 9% over enkele jaren. Binnen de grootste gemeenten zijn er met name lerarentekorten op de scholen met veel doelgroepkinderen. Veel leraren werken liever op scholen met minder ‘achterstandskinderen’. De Amsterdamse schoolbesturen meldden recent een verschil tussen het aantal benodigde en de huidige bevoegde leraren op 361 fte, ofwel bijna 12%.[viii] Er wordt daardoor korter onderwijs gegeven (soms 4 dagen per week) en er worden steeds meer onbevoegden voor de klas gezet. De inspectie citerend: Het is aannemelijk dat het lerarentekort negatieve effecten zal hebben op de kwaliteit van het onderwijs en op de prestaties van leerlingen.
Uitvoering van extra onderwijstijdverlening door externen, zoals de bijles- en huiswerkinstituten, vormt geen oplossing voor lerarentekorten. Dit aanvullende of schaduwonderwijs concurreert in feite om leraren met het regulier bekostigd onderwijs.
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Noten:
[i] The effectiveness of extended day programs: Evidence from a randomized field experiment in the Netherlands. In: Economics of Education review 36 (2013) 1-11. Meijer en van Klaveren (2013). De Brede School Academie Utrecht is zo’n initiatief dat later geëvalueerd werd door Oberon, met positieve uitkomsten.
[ii] The effectiveness of extended day programs: Evidence from a randomized field experiment in the Netherlands. In: Economics of Education review 36 (2013) 1-11. Meijer en van Klaveren (2013)
Zomerscholen Taal/rekenen – het meten van de opbrengsten. Een adviesnotitie. De Wit, Oberon (2013)
[iii] Zomerscholen en verlengde schooltijd: effectief voor het inhalen van achterstanden? Schenke en van der Ploeg. Kennisrotonde NRO, 11 mei 2020
Procesevaluatie lentescholen en effectanalyse lente- en zomerscholen. Haelermans, Ghysels, Monfrance, Rud en Groot. Tier. 2017
[iv] Zie bv. The effectiveness of extended day programs: Evidence from a randomized field experiment in the Netherlands. In: Economics of Education review 36 (2013) 1-11. Meijer en van Klaveren (2013)
[v] Zie bv. de CPB-studie ‘Effectieve interventies leerinterventies in het primair onderwijs’ (2018).
[vi] Uit: De staat van het Onderwijs 2020. Paragraaf 1.3. Inspectie van het Onderwijs, 2020
[vii]Uit: De staat van het Onderwijs 2020. Paragraaf 1.3. Inspectie van het Onderwijs, 2020
[viii] Noodplan lerarentekort Amsterdam, 2020.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven