Kinderen leren lezen, het begint met leren decoderen. Sinds april dit jaar is het zelfs wettelijk verplicht in North Carolina. Leraren moeten er hun leeslessen beginnen met de klank-lettercombinaties, andere leesmethodes (zoals de globaalmethode) zijn not done. Een bredere trend, want in de VS verplichten ze steeds vaker ‘bewezen’ leesmethodes als de standaard voor leraren en scholen, zoals bijvoorbeeld ook in Oklahoma, Arkansas en Mississippi. Dusdanig ingrijpen is onmogelijk in Nederland: de onderwijsvrijheid zou in het geding komen. Maar valt er niet iets te zeggen voor een overheid die ‘evidence-based’ verplichtingen stelt? Zeker als het gaat om lezen, een kernvak dat leerlingen blijkens de laatste PISA-peiling steeds minder goed weten te beheersen? Een kwart van de Nederlandse 15-jarigen is functioneel laaggeletterd.
Vraag je dat Hans van Luit, hoogleraar Diagnostiek en behandeling van kinderen met dyscalculie, dan laat hij weten geen voorstander te zijn van wat er in de VS gebeurt. ‘Nee, absoluut niet. Veel belangrijker dan dat je methodes voorschrijft, is ervoor te zorgen dat je ieder kind, in welke klas dan ook, op maat bedient. Met een verplichte methode kom je niet aan al die leerlingen tegemoet, want de ene school heeft een heel andere populatie in huis dan de andere,’ laat Van Luit weten. Niet de methode, maar de leraar kan daar het verschil maken. ‘Leraren weten dat er een ontiegelijk verschil zit in de mogelijkheden, kennis en kunde die kinderen hebben op het moment dat ze moeten leren lezen. Zij kennen hun leerlingen het best, en zullen dus beter weten wat die leerlingen nodig hebben dan een voorgeschreven methode dat doet. Het verschil wordt dáár gemaakt. In de klas.’
Bovendien sla je de plank mis, meent Berend Kamphuis, voorzitter van de Vereniging voor Katholiek en Christelijk Onderwijs (VERUS), door methodes vanuit Den Haag voor te schrijven. ‘Onderwijsverbetering bereik je niet per bevel, maar door te appelleren. Vrijheid van onderwijs is juist daarin belangrijk. Artikel 23 is geen belemmering, maar een uitnodiging om het beste van jezelf als docent te geven: hoe maak jij je belofte waar?’ Nederlandse leraren zitten verder helemaal niet op een dirigistische overheid te wachten, denkt Kamphuis. ‘Er wordt al genoeg aan het vak van leraren geschaafd. Zij zouden juist de vrijheid moeten houden om de keuzes te maken die in hun specifieke situatie nodig zijn.’
Ruimte geven aan wat scholen en hun leerlingen motiveert, dat zal volgens Kamphuis eerder resulteren in het verbeteren van prestaties. Onderwijsvrijheid is daarin een belangrijke voorwaarde, ziet hij. ‘Dat laat het islamitisch onderwijs nu ook zien. Islamitische scholen presteren de laatste jaren heel goed, mede omdat ze de vrijheid krijgen om de diepere motieven bij leerlingen en ouders aan te boren. Dát motiveert leerlingen, dát leidt tot topprestaties. In plaats van methodes voor te schrijven, zouden we juist eens meer aandacht moeten geven aan de eigen integriteit van scholen. Een docent die hartstocht heeft voor wat hij onderwijst, kan al veel meer doen.’ Evidence-based is al jaren hot, maar over de noodzaak ervan valt te twisten, stelt Kamphuis. ‘Laten we eens ophouden lesgeven steeds te reduceren tot een puur technische kwestie. Lezen is niet alleen maar een technisch kunstje, maar ook een kwestie van rust, stilte, contemplatie en ontvankelijkheid. Je mag de technische vraag nog wel stellen, maar die is minder belangrijk dan nu wordt vermoed.’ Ook Van Luit ziet evidence-based als oplossing tekortschieten. ‘Het is waar dat een groot aantal kinderen het lezen niet goed beheerst, maar een overheid leert hen niet allemaal beter lezen door leraren een evidence-based methode te verplichten.’
En toch, wat Kees Vernooy betreft, mag de overheid best wat bemoeizuchtiger worden. Vernooy, lector emeritus Effectief taal- en leesonderwijs, zou willen dat de vraag ‘wat werkt?’ hier eens wat vaker werd gesteld. ‘Er wordt in Nederland namelijk helemaal nog niet zo evidence-based gedacht. Terwijl het een belangrijke voorwaarde is voor onderwijsverbetering.’ Methodes verplichten is een tweede, maar de overheid zou minder vrijblijvend moeten handelen, vindt Vernooy. Aan de VS kunnen we wat dat betreft een voorbeeld nemen. ‘Hier heerst een cultuur van: de overheid mag niet aan de school komen. Maar de overheid heeft belangen namens ons allen! Ze móét scholen ondersteunen. Dat kan ze doen door nauwkeurig te laten onderzoeken wat wel en wat niet werkt. Nu doet ze dat niet, en zijn ook de universiteiten weinig actief op dat gebied. Dat we ons nu met het NPO tot een Engelse menukaart moeten wenden, spreekt boekdelen.’
Overheid, onderzoek wat bruikbaar is, oppert Vernooy. Vooral als het gaat om het verbeteren van de professionaliteit van de leraar, de spil waar goed onderwijs om draait, zoals ook Kamphuis en Van Luit al lieten weten. ‘Bijscholing vind ik essentieel. Nu zijn er zat cursussen waarmee je als leraar jezelf kunt bijscholen, maar de inhoud daarvan… er is veel te veel rotzooi op de markt. Te vaak weten we niet goed wat de werkzaamheid is. In plaats van je alleen af te vragen of methodes aan kerndoelen tegemoetkomen, moeten we duidelijkheid krijgen over wat werkt,’ stelt Vernooy. Dat een kwart van onze vijftienjarigen inmiddels slecht leest, geeft extra reden om in te grijpen, vindt hij. ‘Dat is toch vreselijk zorgelijk? Onderwijsvrijheid mag dan best eens wijken, tenminste als dat betere leesprestaties oplevert. Dikwijls zie ik in de praktijk nog voorbeelden die erop duiden dat de vrijheid van onderwijs ontaard is in de vrijheid om slecht onderwijs te geven. Dan moet er toch wat gedaan worden? Blijf je als overheid toekijken, dan stuur je een generatie leerlingen als het ware de mist in.’
Meer Didactief-artikelen lezen? Trakteer jezelf op een online abonnement voor slechts €24,50: maar liefst tien edities per jaar en toegang tot ons archief vanaf 2003.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven