Onderzoek

Uit het zicht

Tekst Pjotr Koopman & Guuske Ledoux
Gepubliceerd op 26-03-2014 Gewijzigd op 11-02-2021
Beeld Human Touch Photography
Zorgleerlingen raken uit het zicht en niemand hoeft zich te verantwoorden. Het passend onderwijs mag dan kostenefficiënter zijn, over de risico’s is volgens het Kohnstamm Instituut nog te weinig nagedacht.

Wat gaat er gebeuren als het passend onderwijs een feit is? De bedoeling is dat er dankzij passend onderwijs onder andere meer leerlingen worden opgevangen in het regulier onderwijs en dat de gestage groei van het aantal zorgleerlingen (op speciale scholen) stopt.

Om te kunnen beoordelen of dit doel op termijn wordt bereikt, heeft de Evaluatie- en adviescommissie Passend Onderwijs (ECPO) een nulmeting laten uitvoeren door het Kohnstamm Instituut: welke leerlingen zitten in welke onderwijssoorten, wie krijgen er extra ondersteuning in het regulier onderwijs en wie daarbuiten? Maar ook: hoe worden deze  leerlingen straks, als het passend onderwijs is ingevoerd, geteld? En: door wie?

Vertroebeling

Het Kohnstamm Instituut spreekt in het rapport Kengetallen passend onderwijs de vrees uit dat zorgleerlingen uit het zicht zullen verdwijnen. Het signaleert dat er geen afspraken zijn over de registratie van zorgleerlingen en de zorgbudgetten.

Rugzakleerlingen 'verdwijnen' uit de statistieken

De huidige categorie ‘rugzakleerlingen’ (kinderen die voorheen met leerlinggebonden financiering extra ondersteuning kregen in het reguliere basis- of voortgezet onderwijs, of in het sbo) zal niet meer onderscheiden kunnen worden in de statistieken. De nieuwe samenwerkingsverbanden krijgen de (gebudgetteerde) middelen hiervoor toegewezen en mogen straks zelf bepalen hoe ze die inzetten.

Ook de indicaties ‘pro’ (praktijkonderwijs vo) en ‘lwoo’ (leerwegondersteunend onderwijs vo) zullen mogelijk in de toekomst verdwijnen.

De nieuwe systematiek zal een vergelijking van de situatie ná invoering van het passend onderwijs met die van vóór de invoering moeilijk maken. Tenzij samenwerkingsverbanden gevraagd worden afspraken te maken over een uniforme registratie van zorgleerlingen. Alleen dan zal het mogelijk worden op nationaal niveau de invoering van passend onderwijs te evalueren, en ook op het niveau van de samenwerkingsverbanden zelf (via benchmarking). Of, in de woorden van de ECPO, die in haar advies waarschuwt voor ‘het diffuus worden van de doelgroep’, omdat er geen centrale criteria meer zijn, waardoor een gedegen evaluatie wordt bemoeilijkt.

Rebounders

Behalve de rugzakleerlingen en pro- en lwoo-leerlingen verdwijnen naar alle waarschijnlijkheid ook de rebounders uit beeld, leerlingen die tijdelijk uit de reguliere klas worden gehaald. Nu worden gegevens over de projecten Rebound, Herstart, Op de rails en OPDC verzameld door het Nederlands Jeugdinstituut en de Onderwijsinspectie. Na de invoering van het passend onderwijs komt de verantwoordelijkheid voor de registratie voor de eerste drie categorieën bij de samenwerkingsverbanden te liggen. Maar, constateert het Kohnstamm Instituut, afspraken zijn daarover niet gemaakt.

Onzichtbare hulp

Uit de nulmeting blijkt dat de groep leerlingen in het basisonderwijs die volgens de leerkracht extra aandacht of hulp nodig hebben, groot is: gemiddeld ongeveer een kwart van alle leerlingen. Het aandeel leerlingen dat tot nu toe een rugzakje had of een verwijzing naar sbo (en dus aanwijsbaar is in de statistieken) bedraagt slechts enkele procenten en is maar een fractie hiervan.

Scholen hebben een grote groep niet-geïndiceerde kinderen waar ze wel extra hulp aan bieden, maar die niet traceerbaar zijn in statistieken, behalve bijvoorbeeld in het COOL-cohortonderzoek. Dit onderzoek loopt echter tot en met 2014.

Om deze niet-geïndiceerde zorgleerlingen verder te kunnen volgen, zouden alle reguliere scholen op uniforme wijze in kaart moeten brengen welke leerlingen zij als zorgleerling beschouwen. Een enorme belastende operatie, zeker voor wie weet dat leerkrachten verschillende definities hanteren van zorgleerlingen (zie Didactief, januari 2014).

Het Kohnstamm Instituut beveelt daarom aan om het COOL-onderzoek te continueren, om toch nog enigszins een vinger aan de pols te kunnen houden.

Dreiging

Het bovenstaande gaat nog alleen om labels. Wie ook iets wil zeggen over prestaties van leerlingen moet nog meer regelen. Om ook in de nieuwe systematiek leerlingen met elkaar te kunnen vergelijken, pleit het Kohnstamm Instituut voor een voortzetting van de onderzoeken COOL5-18 en COOLSpeciaal. Andere bronnen zijn er niet.

Wat betreft schoolloopbanen van leerlingen waarschuwt het Kohnstamm Instituut nu al: gooi de oude data van de regionale verwijzingscommissies en commissies voor indicatiestelling niet weg.

Dan zijn er nog groepen waarvoor nu geen data centraal worden verzameld, zoals thuiszitters en leerlingen die op een wachtlijst staan voor sbo en (v)so. Het Kohnstamm Instituut oppert dat dit laatste misschien een taak is voor de Onderwijsinspectie. Thuiszitters zouden systematischer via de gemeentelijke leerplichtambtenaren kunnen worden geregistreerd en centraal bij DUO verzameld, de uitvoeringsorganisatie van het ministerie van Onderwijs.

En dan het geld. Geld voor zorgleerlingen wordt straks alleen nog maar op basis van aantal leerlingen verdeeld per samenwerkingsverband (‘de verevening’). Hiermee hoopt de overheid het geld eerlijk over het land te verdelen. Samenwerkingsverbanden die momenteel relatief weinig leerlingen hebben in het (v)so of met een indicatie, gaan er door deze herverdeling op vooruit: ze krijgen meer budget dan voorheen.

Afspraken over de verantwoording van zorgbudgetten ontbreken

Het omgekeerde geldt voor samenwerkingsverbanden die relatief veel doorverwezen kinderen hebben. In haar advies zegt de ECPO hierover: ‘Een samenwerkingsverband kan de historisch gegroeide situatie van een groot aantal zorgleerlingen als juist uitgangspunt nemen, betogen waarom dat zo gegroeid is en de vermindering van middelen als onrechtvaardig beschouwen, terwijl buitenstaanders die situatie kunnen zien als een bevoorrechte toestand die nu eindelijk gelijk getrokken wordt.’

Achilleshiel

Een nulmeting is nodig om de exacte effecten van de verevening straks in beeld te kunnen brengen. Echter, er zijn nu, vóór de invoering van het passend onderwijs, over de besteding van de zorgmiddelen in de scholen geen gegevens beschikbaar. Ook zijn er geen afspraken over de verantwoording – straks – van de besteding van de middelen voor extra ondersteuning door scholen en samenwerkingsverbanden. En dat kan, met het uit het zicht verdwijnen van de zorgleerlingen, wel eens een achilleshiel blijken te zijn. Want dan houdt de overheid de kosten misschien wel meer in de hand, maar kan men straks over de baten van mening verschillen.

Dit artikel is eerder verschenen in de Didactief van maart 2014

Click here to revoke the Cookie consent