Leerlingen met een magere woordenschat, moeizame zinsbouw of kinderen die helemaal geen Nederlands spreken: voor leraren kan het een uitdaging zijn om met taalverschillen in een klas om te gaan. Verbind de taalles met de zaakvakken, is het advies van lector en hoogleraar Maaike Hajer. En begeleid je klas stap voor stap bij het verwerven van schooltaal.
Kenmerken van de dagelijkse taal zijn een eenvoudige grammatica, korte zinnen en concreet woordgebruik. Schooltaal is uitgebreider, met abstracte begrippen, langere zinnen en ingewikkelde grammatica. Het sluit aan bij boekentaal. Sommige kinderen, vaak die uit een hogere sociale klasse, krijgen deze van huis uit mee. Leerlingen uit lagere sociale milieus of tweedetaalverwervers hebben meer instructie nodig om de schooltaal te leren. Een misvatting is dat hun achterstand op dit gebied te maken zou hebben met intelligentie. De achterstand zegt meestal alleen iets over het taalgebruik waarmee ze buiten school in aanraking komen. Het onderscheid thuistaal-schooltaal is al decennia bekend als een belangrijke factor in gelijke kansen.
Het is geen onoverbrugbare kloof: gelukkig zijn inmiddels didactieken ontwikkeld om aan schooltaalontwikkeling te werken. In één les kunnen leerlingen al de stap zetten van dagelijkse taal naar schooltaal, zegt Maaike Hajer. Een voorbeeld van de Australische onderzoeker Pauline Gibbons laat dat zien: in de techniekles experimenteren leerlingen met magneten en paperclips. Ze beschrijven wat zij zien: ‘Ze plakken aan elkaar.’ De leraar legt uit dat we dat ‘aantrekken’ noemen en vertelt hoe je het opschrijft: ‘Dit experiment laat zien dat magneten metalen voorwerpen aantrekken.’ Dit is de eerste stap naar vaktaal. Jaren later zullen de kinderen dit in hun schoolboek lezen en het misschien zelf zo formuleren: ‘Magnetische aantrekking treedt op tussen ijzerhoudende elementen.’
Ook bij rekenen kun je expliciet aandacht besteden aan schooltaal, bijvoorbeeld bij het interpreteren van een grafiek. Laat leerlingen eerst in hun eigen woorden vertellen wat er gebeurt: ‘Ik zie een lijntje omhoog gaan.’ Vervolgens help je de kinderen dit om te zetten in schooltaal: ‘De grafiek stijgt.’ Leg uit dat dit een andere manier is om hetzelfde te zeggen. Als je dit een paar keer hebt voorgedaan, vraag je de kinderen om deze stappen zelf te doorlopen. Dit noemen we ‘scaffolding’: de leraar coacht de leerlingen om hun taal naar een hoger niveau te tillen. Het werkt het beste als je dit van te voren plant in werkvormen. En ook door in gesprek met kinderen je doel goed voor ogen te houden en misschien ondersteunende vragen of zinnetjes paraat te hebben. Als een leerling iets onduidelijk verwoordt, kun je doorvragen: ‘Wat bedoel je met een ding? Kun je dat anders zeggen?’ Andere tip: maak samen met de kinderen een woordweb met begrippen uit de dagelijkse taal, de schooltaal en de vaktaal in een andere kleur. Zo wordt het onderscheid visueel voor de kinderen. Bijvoorbeeld over ‘geluid’. Zo bereid je kinderen ook voor op termen die in een leestekst of toets kunnen voorkomen.
Dagelijkse taal |
Schooltaal |
Vaktaal |
Hard/ zacht/ trilt, horen, oor |
Hoe harder, hoe groter… |
Trilling, frequentie, toonhoogte, decibel, volume |
Voor kinderen die thuis een andere taal spreken is het verwerven van Nederlandse schooltaal extra ingewikkeld. Stel je deze situatie voor: je krijgt het verzoek om aan je collega uit te leggen hoe de spijsvertering werkt. In het Duits. En of je meteen wil beginnen.
De meeste mensen schrikken van zo’n opdracht. Zou het niet makkelijker zijn als je het eerst in het Nederlands mag voorbereiden? En daarna een paar relevante Duitse begrippen krijgt, zoals Speiseröhre (slokdarm)? Dit is precies wat tweedetaalverwervers nodig hebben, zegt Hajer. Geef hen de ruimte om een onderwerp eerst in hun moedertaal te verkennen en moeilijke woorden met klasgenoten te bespreken. Sommige scholen zetten tweetalige klassenassistenten in die leerlingen ondersteuning geven in hun eigen taal. Een leerling die bij aardrijkskunde vastloopt, kan zo in een paar weken weer op de rit zijn.
Mondelinge interactie staat centraal bij taalverwerving. Het beste kunnen leerlingen regelmatig in groepjes met elkaar overleggen en samenwerken. Een mogelijke werkvorm is het ‘placematmodel’. Hierbij wordt een groot vel verdeeld in vier vakken en één vak in het midden. Eerst krijgt ieder groepslid de kans om in een vak een vraag te beantwoorden, bijvoorbeeld: ‘wat denk je dat er gebeurt in deze proef?’ Daarna gaan de kinderen met elkaar in gesprek en schrijven in het middelste vak hun gezamenlijke antwoord. Ook hierbij helpt het als kinderen in hun moedertaal mogen overleggen, zegt Hajer. Of als de kernbegrippen in verschillende talen op de muur hangen. Na zo’n proef kunnen de kinderen andere taaltaken uitvoeren, zoals een tekst schrijven. Een stappenplan bijvoorbeeld over hoe je de proef moet uitvoeren.
Dit artikel is gebaseerd op de workshop van Maaike Hajer ‘Naar een inclusieve didactiek voor nieuwkomers in de reguliere basisschool’ op de Conferentie Onderwijsachterstanden van het NRO, de PO-Raad en het Ministerie van OCW. Zie voor meer achtergronden bij dit artikel www.taallectoren.nl.
Maaike Hajer is lector Meertaligheid en Onderwijs aan de Hogeschool Utrecht en hoogleraar tweede-taaldidactiek in Malmö. Zij is een van de grondleggers van het taalgericht vakonderwijs.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven