In dit onderzoek naar sekseverschillen in gedrag is feitelijk gedrag van jongens en meisjes geobserveerd. In de onder- en middenbouw van 53 basisschoolklassen is onderzocht of jongens en meisjes verschillen in het aantal keren dat ze ongevraagd of storend praten in de klas. De dataverzameling is gedaan door pabostudenten tijdens hun stage.
Aansluitend bij eerder onderzoek (zie kader) van Bossaert (2009) hebben wij onderzocht of jongens en meisjes in de onder- en middenbouw verschillen in ongevraagd hardop praten in de klas.
-------
Er wordt veel en vaak geschreven over sekseverschillen bij leerlingen in het basisonderwijs maar in feite zijn die er niet zoveel. In Nederland verschillen jongens en meisjes nauwelijks in geleverde prestaties. Er zijn gemiddeld genomen geen verschillen in de resultaten op de Cito centrale eindtoets (Driessen & Van Langen, 2010; 2011). Er is wel meer sekseverschil vastgesteld in gedrag, (werk)houding, taakoriëntatie en inzet, en dan vooral in de bovenbouw van het basisonder-wijs(Hornstra, 2013; Rietveld, Beijsterveldt, & Boomsma, 2011; Van Langen & Driessen, 2011).
Meisjes in groep 8 hebben een meer taakgeoriënteerde, schoolse werkhouding dan meisjes in groep 5. Bij jongens in de bovenbouw neemt de werkhouding af.
Jongens van alle leeftijden vertonen vaker en meer externaliserend probleemgedrag dan meisjes. Meisjes vertonen meer internaliserend probleemgedrag als faalangst.
Bovenstaande conclusies over sekse specifiek gedrag van leerlingen zijn gebaseerd op vragen aan leerkrachten. Bij onderzoek aan de hand van observaties in de klas zelf door Bossaert (2009) (of jongens en meisjes zich ook echt anders gedragen zoals ongevraagd praten door de klas) blijken de sekseverschillen niet zo groot, maar zijn er bij jongens en meisjes grote onderlinge verschillen.
-------------
53 Tweedejaarsstudenten van een pabo hebben in 53 klassen geobserveerd met in totaal 1273 leerlingen waarvan 594 jongens en 679 meisjes (zie tabel 1). Op de stageschool moesten ze zeggen dat ze gedragingen van kinderen observeerden, dit om te voorkomen dat leerkrachten zich naar sekse anders gingen gedragen. In elke klas is drie keer het gedrag van alle kinderen geobserveerd, met enkele uitzonderingen zoals zieke, afwezige kinderen. In de analyse hebben we alle leerlingen meegenomen die minimaal twee keer geobserveerd zijn. Het onderzoek is uitgevoerd in de onder- en middenbouw van het basisonderwijs. Het aantal onder- en middenbouw klassen is vrijwel gelijk.
De studenten onderscheidden drie vormen van storend praten:
1. Hardop zomaar wat zeggen op initiatief leerling: leerling zegt (roept) zomaar iets door de klas, zonder uitgenodigd te zijn, tegen de leerkracht, een ander kind of in het algemeen. De opmerking heeft niets te maken met de onderwijsactiviteit.
2. Hardop reageren op de leerkracht zonder uitnodiging: leerling zegt (roept) iets door de klas zonder uitgenodigd te zijn. Met de opmerking reageert het kind op wat de leerkracht zegt of doet.
3. Hardop praten met gedeeld initiatief maar zonder toestemming: de leerkracht stelt een vraag aan de hele klas en zegt 'steek je vinger op als je het weet en ik geef een beurt'. De leerling geeft het antwoord zonder toestemming.
Er is steeds geobserveerd tijdens een instructie (middenbouw) of kringgesprek (onderbouw). De observatieopdrachten zijn per klas onder dezelfde omstandigheden uitgevoerd. De te observeren tijd varieerde tussen de 12 en 20 minuten. Een kringgesprek duurde soms niet langer dan 12 minuten. Vanwege optimaal geconcentreerd observeren is een maximum van twintig minuten aangehouden.
Verder hebben we de leerlingen (gemiddeld over drie observatie momenten) ingedeeld in drie categorieën: niet-praters, weinig-praters en veel-praters. Daarvoor geldt:
1. Niet-praters zijn leerlingen die nooit (0 keer) storend praten;
2. Weinig-praters zijn leerlingen die 0,1 tot 0,9 keer praten;
3. Veel-praters zijn leerlingen die 1 keer of vaker storend praten.
Voor de drie categorieën jongens en meisjes is achtereenvolgens vastgesteld hoe vaak ze gemiddeld - naar een van de drie vormen – storend praten.
De scores op de eerste vorm van storend praten: 'hardop zomaar iets zeggen op initiatief leerling' zijn weergegeven in tabel 3. De verschillen tussen alle jongens en meisjes voor deze vorm van praten zijn significant (Significantie: 0,000). Er zijn tegelijk grote onderlinge verschillen. Ongeveer de helft van alle leerlingen hoort bij de categorie niet-praters (49,6%). Van de jongens is dat een kleinere helft met 42,9 procent en van de meisjes een grote helft met 55,5%. 30,8 procent van de jongens en 27,8% van de meisjes horen bij de weinig-praters. Bij de categorie veel-praters zitten weer meer jongens dan meisjes: 26,3% versus 16,6 procent. Meisjes horen vaker bij de niet-praters en minder vaak bij de veel-praters. Voor jongens is dit net andersom. Jongens zeggen vaker zomaar iets hardop dan meisjes.
In tabel 4 zijn de scores te zien op de tweede vorm van storend praten: 'Hardop reageren op de leerkracht op initiatief leerling'. De verschillen tussen alle jongens en meisjes zijn ook hier significant (significantie: 0,000). Ook voor deze vorm geldt dat bijna de helft van alle leerlingen dat niet doet: wederom een kleine helft van de jongens: 43,9%, en een grote helft van de meisjes: 54,6%. We zien dat ongeveer evenveel jongens als meisjes horen bij de categorie weinig-praters. Het per-centage veel-praters is bij jongens (29.1%) weer groter dan bij meisjes (18,0%).
Het percentage leerlingen dat praat met gedeeld initiatief zonder toestemming, is weergegeven in tabel 5. De verschillen tussen alle jongens en meisjes zijn ook hier significant (significantie: 0,000). Deze vorm van storend praten komt veel minder vaak voor: 65% van de leerlingen laat dit gedrag niet zien. Voor jongens is dit bijna 60%, voor meisjes bijna 70%. Tussen de weinig-praters zijn de verschillen tussen jongens en meisjes weer kleiner: 27% van de jongens doet dat en ruim 24% van de meisjes. Bij de categorie veel-praters zitten weer veel meer jongens: 13,3% van de jongens hoort daarbij, dat geldt voor maar 5,4% van de meisjes.
De resultaten van dit onderzoek ondersteunen eerder onderzoek. Bij jongens en meisjes is een grote groep die nooit storend praat en een veel kleinere groep die dat vaak doet. Onderling zijn de verschillen bij jongens èn meisjes erg groot. Daarom zijn beide groepen in drie categorieën ingedeeld: niet-praters, weinig-praters en veel-praters. Vervolgens is van deze drie vormen van storend praten nagegaan of jongens en meisjes daarin verschillen. Jongens zitten net iets vaker bij die laatste groep. Er zijn net iets meer jongens die zomaar hardop roepen door de klas, ze roepen vaker ongevraagd in reactie op een uitspraak van de leerkracht en geven vaker al een antwoord terwijl ze eigenlijk op de beurt moeten wachten. Dat stemt overeen met resultaten van Rietveld, Beijsterveldt en Boomsma (2011) en Bossaert (2009). Uit eerder onderzoek bleek ook al: Jongens zijn onrustiger in de klas, maar het gaat om een relatief kleine groep die het verschil maakt. Bijna de helft van alle jongens is net als de helft van alle meisjes in deze situatie niet als onrustig te classificeren.
Het bijzondere van dit onderzoek is dat het voorkomen van sekseverschillen door observatie is vastgesteld en we daarmee dichter bij de situatie zoals ze werkelijk is, zijn gekomen (Mena Marcos & Tillema, 2006). Dat is een belangrijke verdienste. Dat is gerealiseerd door een grote groep stu-denten in te zetten. Daardoor zijn vragen te stellen over de betrouwbaarheid van de resultaten. Dat gevaar is erkend en de betrouwbaarheid is geoptimaliseerd door een dichtgetimmerd observatieschema's te gebruiken en studenten daarop goed voor te bereiden. Omdat alle studenten zowel jongens als meisjes hebben beoordeeld en het in alle gevallen om gemiddelden gaat, wordt de subjectieve inkleuring kleiner. Storend praten is maar een klein onderdeel van gedrag in de klas. We zouden het onderzoek moeten uitbreiden naar meer gedragingen.
Tekst: Gerda Geerdink m.m.v. Femke Timmermans, Petri Willems, Marijke Gommers & Rob Hölsgens. Geerdink is werkzaam bij het Kenniscentrum kwaliteit van leren, Faculteit educatie, Hogeschool van Arnhem en Nijmegen. Meer info: [email protected]
Referenties
Bossaert, S. (2009). Interactie in het eerste leerjaar vanuit genderperspectief. (Academisch proefschrift). Brussel: Vrije Universiteit Brussel.
Driessen, G. & Langen, A. van. (2010). De onderwijsachterstand van jongens. Omvang, oorzaken en interventies. Nijmegen: ITS. Geraadpleegd: 28-8-2013.
Driessen, G., & Langen, A., van (2011). Mogelijke verklaringen voor onderwijsachterstanden van jongens. Pedagogiek, 31 (2).
Fine, C. (2011). Waarom we allemaal van Mars komen. Hoe neuroseksisme aan de basis ligt van verschillen tussen man en vrouw. Tielt: Lannoo.
Hornstra, L. (2013). Motivational developments in primary school. (Academisch proefschrift). Amsterdam: UVA.
Mena Marcos, J.J., & Tillema, H. (2006). Studying studies on teacher reflection and action: An appraisal of research contributions. Educational Research Review, 1, 112-132.
Rietveld, M., Beijsterveldt, C. & Boomsma, D. (2011). Sekse van de leerkracht en probleemgedrag bij leerlingen. Pedagogische Studiën, (89), 59-72.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven