Onderzoek

Schoolleider in juridische spagaat

Tekst Masja Lebouille
Gepubliceerd op 18-08-2020 Gewijzigd op 18-08-2020
In 2018 pleitte de Onderwijsraad voor een sterkere strategische rol voor schoolleiders. Dat is juridisch nog niet zo makkelijk te realiseren, blijkt uit onderzoek van Martijn Nolen, Marlies Honingh en Femke Geijsel.

Voor goed onderwijs is een sterke leider cruciaal: kort gezegd was dit de conclusie die de Onderwijsraad in 2018 trok met het rapport Een krachtige rol voor schoolleiders. Niet verrassend, aangezien schoolleiders gaan over het reilen en zeilen op school en een schakel vormen tussen beleid en praktijk. Uit inspectieonderzoek bleek al eerder dat op goede en excellente scholen vaak sterke schoolleiders rondlopen. Daarnaast hebben scholen die na lang kwakkelen weer een goede beoordeling krijgen, dat veelal te danken aan de directeur. Versterk de positie van de schoolleider, zegt de Onderwijsraad, onder andere door hem beter op te leiden. Ook adviseert ze om schoolleiders meer te betrekken bij het beleid van het overkoepelende bestuur, bijvoorbeeld door samen na te denken over onderwijsambities en hen meer zeggenschap te geven. Dit alles binnen de huidige wettelijke kaders.

 

Manusje van alles

De ministers van OCW schaarden zich destijds achter het pleidooi van de Onderwijsraad. In een kamerbrief lieten zij weten dat er werk aan de winkel is. Zo noemden Slob en van Engelshoven de schoolleider ‘het manusje van alles’, die de gaten vult die binnen een schoolorganisatie vallen. Hierdoor gaat er veel tijd naar uitvoerende taken en minder naar leiderschap en strategisch handelen. Dat moet beter kunnen, vindt OCW. En haast is geboden, want de poel aan geschikte schoolleiders droogt snel op. In het basisonderwijs wordt het steeds lastiger om alle vacatures te vervullen, waardoor de kwaliteit in gevaar komt. Toch legde OCW sommige adviezen van de raad naast zich neer, zoals de tip om voor po, vo en mbo één beroepsstandaard te ontwikkelen of om schoolleiders als vanzelfsprekend gesprekspartner bij het inspectietoezicht uit te nodigen. Op dit moment houden de ministers zich onder andere bezig met het opstellen van een schoolleidersagenda per sector en het verkennen van een mogelijke masteropleiding.   



Een sterkere strategische rol met meer zeggenschap voor de schoolleider klinkt mooi. Maar hoe ziet dat er op juridisch vlak dan uit? Is het nuttig om een schoolleider eigen wettelijke taken en bevoegdheden te geven? Deze vragen ontrafelen Martijn Nolen (Universiteit Tilburg) Marlies Honingh en Femke Geijsel (Radboud Universiteit) in het stuk 'De juridische positie van de schoolleider nader beschouwd', dat gepubliceerd werd in het Nederlands Tijdschrift voor Onderwijsrecht en Onderwijsbeleid. Zij richten zich op de schoolleider in het basisonderwijs. Al lezende kom je erachter dat het juridisch nog niet zo gemakkelijk is om schoolleiders meer ruimte te geven.

 

Dubbele boodschap

Dat komt volgens de auteurs vooral door de ‘dubbele boodschap’ in de onderwijswet- en regelgeving. Aan de ene kant zijn schoolleiders autonoom als het gaat om het aansturen van het onderwijs en de organisatie op school. Ook volgens de Onderwijsraad vervullen zij een ‘sleutelpositie’ bij het verbeteren van de leskwaliteit. Aan de andere kant is bij wet geregeld dat alleen de onderwijsorganisatie (lees: scholenkoepel) verantwoordelijkheid draagt. De schoolleider is ‘slechts’ een werknemer en bespreekt zijn functioneren niet met derden, zoals de overheid of de Inspectie van het Onderwijs. De inspectie gaat tijdens een schoolbezoek wel met de leiding om tafel, maar beoordeelt dan alleen of er sprake is van een 'open dialoog over kwaliteit en verantwoording'. Een schoolleider kan daarom - anders dan een bestuurder – niet door externen op zijn werk worden aangesproken. Wanneer hij steken laat vallen, wordt de organisatie op het matje geroepen.

 

Vicieuze cirkel

De Onderwijsraad waarschuwde in 2018 al voor een vicieuze cirkel: bestuurders komen voor een dilemma te staan wanneer zij schoolleiders ruimte geven voor eigen beleid en dit vervolgens niet goed uitpakt. Door druk van buitenaf (overheid, inspectie) kunnen bestuurders neigen naar extra toezicht en controle, ook om te voorkomen dat de geldkraan wordt dichtgedraaid. Het gevolg is dat de autonomie van schoolleiders kleiner wordt en zij een afwachtende houding aannemen. Het gunnen van extra ruimte aan directeuren botst daarom met de regel dat alleen bestuurders externe verantwoording afleggen, stellen de auteurs. Om die reden vinden zij het problematisch om schoolleiders meer bij het inspectietoezicht te betrekken, zoals de Onderwijsraad adviseert: 'Het kwaliteitsonderzoek van de inspectie zou zich ook structureel moeten richten op schoolleiders'. Zolang het bestuur de eindverantwoordelijkheid draagt, blijft de vicieuze cirkel bestaan.

Bovendien maakt de wet het niet gemakkelijk om schoolleiders te beoordelen: specifieke bekwaamheidseisen ontbreken. Of die meer autonomie zouden opleveren, is volgens de auteurs maar de vraag. Met zo’n lijstje wordt het een koud kunstje om onderwijskoepels af te rekenen op onbekwame schoolleiders. Je kunt je voorstellen dat bestuurders de touwtjes dan nog strakker aantrekken.

 

Harde knip

Opvallend is dat de wet een harde knip maakt tussen bestuurder en schoolleider, terwijl hun taken in de praktijk steeds vaker door elkaar heen lopen. Schoolleiders nemen bijvoorbeeld deel aan een bovenschoolse themagroep of bestuurders nemen taken over van schoolleiders, het zogenoemde ‘gedeeld leiderschap’. De auteurs stellen dat dit mogelijk pleit voor behoud van de vicieuze cirkel, omdat het schoolleiders en bestuurders dwingt om met elkaar te praten over de kwaliteit van het onderwijs.

 

Vraagtekens

Is meer zeggenschap en autonomie voor de schoolleider dan niet haalbaar? Volgens de auteurs kunnen we de dubbele boodschap in de wet alleen doorbreken als de schoolleider wél externe verantwoordingsplicht krijgt, mits dit het voortbestaan van de school niet in gevaar brengt en het geen reden is om subsidies stop te zetten. Alleen dan komt het bestuur niet alsnog om de hoek kijken. Maar - voor we in Den Haag meteen gaan lobbyen - de auteurs zetten vraagtekens bij het nut van zo’n wetswijziging. We weten nog weinig over hoe de relatie tussen schoolleider en bestuurder het onderwijs beïnvloedt. Leveren autonomere schoolleiders betere lessen op? Vervolgonderzoek is hard nodig.  

 

Martijn Nolen, Marlies Honingh en Femke Geijsel, De juridische positie van de schoolleider nader beschouwd. NTOR 2020.

 

 

Click here to revoke the Cookie consent