Onderzoek

Robot gezocht

Tekst Michel Starreveld, Mariëlle Rosendaal en Janienke Sturm
Gepubliceerd op 26-03-2020 Gewijzigd op 26-03-2020
Ze zijn allicht welkom vanwege het lerarentekort, maar leraren in opleiding en leerlingen zien robots nog niet zelfstandig voor de klas staan.  

Van het eerste veredelde Meccano-pakket (1973) tot de interactieve Pepper (2015) is er veel veranderd. Die laatste (les)robot kan onder meer communiceren en emoties en mensen herkennen. Uit onderzoek weten we dat zulke machines al eenvoudige leertaken aankunnen, maar bijvoorbeeld nog niet altijd passende aanwijzingen geven. Hoe kijken basisschoolleerlingen en vo-leraren in opleiding (hbo) naar de ontwikkelingen?

We legden 28 studenten en 30 basisschoolleerlingen, elk in vijf groepen, vragen voor. Hun visies deelden we in volgens het functieboek van Ons Middelbaar Onderwijs: zo koppelden we de robotfuncties aan het leraarsvak.
Studenten en leerlingen bleken over het algemeen positief. In vier van de vijf groepen spraken studenten onmiddellijk over minder werkdruk voor de leraar. Leerlingen vonden de robot eerst vooral grappig.


Wat kan-ie wel en niet?

Studenten en leraren denken dat robots efficiënt en voor sommige deeltaken effectief kunnen zijn. Zo achten ze de robot in staat om gedrag te signaleren (emoties, pestgedrag), al zijn de reacties verdeeld. Een student: ‘Alles wat je doet, wordt gesignaleerd. Het moet geen angstklimaat worden.’

Het reguleren van gedrag is nog moeilijk voor de robot, zoals vooral de leerlingen opmerken. Ze wijzen op het gebrek aan emoties: ‘Als iemand aan het kloten is, kan de robot niet boos worden. Hij kan wel zeggen stop, maar ik denk niet dat iemand daarnaar gaat luisteren.’ Volgens de studenten is het ook de vraag of de robot in een groep op het juiste moment iets zegt of zijn mond houdt.

Differentiëren zal de robot volgens studenten en leerlingen beter afgaan. Voor extra ondersteuning bijvoorbeeld, bij dyslexie of autisme. Sommige studenten zien wel een knelpunt in het taalgebruik: ‘Een vmbo-leerling benader je anders dan een vwo-leerling.’ Ook het pedagogische spectrum noemen ze vaak lastig voor de robot, met de band tussen leraar en leerling die volgens hen belangrijk is bij motivatie.

Ook bij overhoren, beoordelen en klassenorganisatie zien studenten en leerlingen kansen voor de robot. Deze zal objectiever beoordelen, maar hoeveel nuance ziet hij? Geeft hij ook een halve punt als het antwoord in de buurt komt, zoals een student zich afvraagt?
Bij huiswerkcontroles en administratie denkt iedereen dat de robot de leraar kan ondersteunen. In het optimale geval levert hij aan het einde van de les een lijst met de resultaten en zet deze in het leerlingvolgsysteem. Leerlingen zien de robot ooit automatisch materiaal bijbestellen of deze de klas in dragen.

Voorwaarde is dat de robot snel opstart, niet uitvalt en ‘hufterproof’ is. Studenten benoemen ook het risico van een zelflerende robot: ‘Als hij maar vaak genoeg het woord klootzak hoort, gaat hij dan ook zeggen “Yo klootzak, laat je huiswerk zien”?’
Voorlopig kortom kan de robot volgens de studenten en leerlingen hooguit als assistent functioneren.

 

Hé Siri! Heb je ooit …

Voor kennisvragen lijkt de robot prima te raadplegen: studenten vergelijken hem met Siri. Nadeel is dat hij de begrippen niet kan inkleuren. Een leerling uit groep 8 zegt: ‘De meester heeft heel veel meegemaakt vroeger en vertelt heel veel verhalen. Maar die robot heeft niet echt iets meegemaakt, die is gewoon gemaakt.’

 

Janienke Sturm is lector Mens en technologie, Michel Starreveld is docent-onderzoeker en Mariëlle Rosendaal is onderzoeksassistent (Fontys Hrm en Psychologie). Zie ook fontys.nl/mensentechnologie.

Click here to revoke the Cookie consent