Het Referentiekader Taal en Rekenen, ingevoerd in 2010, had als doel de taal- en rekenvaardigheden (po, vo, (v)so en mbo) te versterken en te zorgen voor betere aansluiting tussen de verschillende onderwijssectoren. Curriculumexperts van SLO en onderzoekers (ResearchNed en Expertisecentrum Nederlands) hebben in opdracht van het ministerie van OCW voor het eerst onderzocht in hoeverre deze beoogde doelen behaald zijn. Ook evalueerden zij in hoeverre het Referentiekader een duidelijk, passend en bruikbaar instrument is en wat daarin verbeterd zou kunnen worden. Het onderzoek bestond uit onder andere veldraadplegingen en focusgroepen, interviews en document- en data-analyses.
1. Hogere prestaties: het is onduidelijk in hoeverre dit doel is bereikt. De resultaten van de eindtoetsen in het po geven weliswaar een beeld van de vaardigheden van leerlingen bij lezen, taalverzorging en rekenen, maar de andere taaldomeinen (zoals schrijven, luisteren of spreken) komen hier niet in terug. De uitkomsten op de referentieniveaus van de eindtoetsen waren de afgelopen jaren bovendien niet goed vergelijkbaar, waardoor het niet mogelijk was een landelijk beeld te schetsen van het percentage leerlingen dat een bepaald referentieniveau behaalt aan het einde van het po. Het streven is dat dit vanaf 2022 wel het geval zal zijn op basis van afspraken tussen het ministerie, toetsexperts en -aanbieders.
Bij de centrale examens in het vo worden de referentieniveaus in acht genomen, maar geeft de uitslag geen duidelijk beeld van het percentage leerlingen dat een bepaald referentieniveau behaalt. Ook in het mbo, waar het centraal examen Nederlands is gefundeerd op het Referentiekader, ontbreken landelijke cijfers over het percentage studenten dat de referentieniveaus behaalt.
Zicht op prestaties
is nog gebrekkig,
zeker in vo en mbo
Uit peilingonderzoeken van de inspectie blijkt dat de prestaties voor lezen en taalverzorging in het po weliswaar hoog zijn, maar voor luisteren, spreken en schrijven achterblijven. Voor rekenen blijkt dat veel leerlingen het 1F-niveau behalen, maar dat slechts een beperkte groep leerlingen het 1S-niveau behaalt. In het sbo en het so blijven de taal- en rekenprestaties, voor zover daar inzicht in is, achter op de prestaties in het bo. In het vo vindt het eerste peilingonderzoek pas dit schooljaar plaats, in het mbo worden geen peilingen uitgevoerd. Er is dus wel enig zicht op de prestaties van leerlingen aan het eind van het po, maar (nog) niet op die in het (v)so, vo en mbo.
2. Betere aansluiting tussen onderwijssectoren: het Referentiekader heeft gezorgd voor een ‘gezamenlijke taal’, die het mogelijk maakt om over onderwijssectoren heen te praten over het taal- en rekenniveau van leerlingen en studenten. Toch is minder dan de helft van de bevraagde leraren (po/vo/mbo) tevreden over de onderlinge aansluitingen. Po-scholen delen bijvoorbeeld de uitslag van de eindtoets met het vo, maar vo-docenten vinden de informatie hierin over de referentieniveaus slechts van beperkte waarde. Of leerlingen een bepaald referentieniveau wel of niet hebben behaald, geeft onvoldoende inzicht in hun deelvaardigheden. Bij de overgang van vo naar mbo stromen leerlingen volgens mbo-docenten met onvoldoende taal- en rekenvaardigheid door. Mbo- en ho-studenten vinden zelf overigens wel dat ze over goede schrijf- en rekenvaardigheden beschikken en goed voorbereid zijn op de vervolgopleiding.
Actiepunten
|
Voor ongeveer de helft van de bevraagde leraren (po/vo/mbo) is het doel van het Referentiekader onduidelijk. Dit kan diverse oorzaken hebben. Ten eerste de verschillende opbouw van de referentieniveaus voor taal en rekenen: het Referentiekader Taal kent bijvoorbeeld geen S-niveaus, maar het Referentiekader Rekenen wel. In de wettekst gaat het daarbij overigens alléén over 1S (po); 2S en 3S zijn niet in de wettekst opgenomen, waardoor de opbouw van de doorlopende leerlijn po/vo in de twee sporen (F en S) in het Referentiekader Rekenen niet meer goed zichtbaar is. Ten tweede blijkt in het Referentiekader Taal de uitwerking tussen de verschillende domeinen (zoals lees- en schrijfvaardigheid) niet consistent, in zowel de inhouden als de begrippen en opbouw van de doorlopende leerlijnen.
Referentiekader
wijkt af van
kerndoelen
Ten derde verschilt het Referentiekader Rekenen op bepaalde onderdelen van de kerndoelen po en onderbouw vo en van de vmbo-examenprogramma’s. Ook het Referentiekader Taal verschilt van andere curriculumdocumenten (kerndoelen po en onderbouw vo, examenprogramma’s Nederlands). Tot slot lijken de F-niveaus in po en vo als ambitieniveaus beschouwd te worden, zoals 1F voor po en 2F voor vmbo. Vooral bij rekenen lijkt er naar het F-niveau toegewerkt te worden, in plaats van dat het S-niveau de standaard is.
Hoe passend de niveaus (b)lijken, verschilt per onderwijssector. Voor het po lijken de geformuleerde niveaus (1F/2F voor taal, 1F/1S voor rekenen) grotendeels passend, hoewel gewaarschuwd wordt dat het 1F-doel op een laag niveau geformuleerd is en dat slechts een kleine groep leerlingen voor rekenen het 1S-niveau haalt. In het (v)so en sbo behaalt een groot deel van de leerlingen het 1F-niveau echter niet. In het vo- en mbo wordt als knelpunt ervaren dat het 2F-niveau is toegekend aan het hele vmbo en mbo-entree, mbo 2 en 3, terwijl deze doelgroepen nogal divers zijn. Tot slot is er in de niveau-indeling van het Referentiekader Taal soms weinig tot geen onderscheid tussen 3F (havo) en 4F (vwo).
Inhoudelijk zijn er ook twee aandachtspunten. Actuele ontwikkelingen zoals digitale geletterdheid blijken nog niet expliciet in het Referentiekader opgenomen. En de taaldomeinen worden in het Referentiekader Taal als aparte onderdelen beschreven, verbindingen ertussen worden nauwelijks duidelijk benoemd. Dit leidt ertoe dat de domeinen in de praktijk van onderwijs en toetsing ook apart behandeld worden, terwijl het juist veelal beter is om taalonderwijs geïntegreerd aan te bieden.
Helft van bevraagde
leraren vindt doel
onduidelijk
In het gebruik biedt het Referentiekader volgens po-leerkrachten houvast bij het differentiëren, maar in het vo ervaren docenten dat minder. Ook voor de diverse doelgroep in het (v)so biedt het Referentiekader volgens docenten weinig houvast en volgens mbo-docenten maakt de vertaling van referentieniveaus naar exameneisen het lastig om keuzes te maken in het onderwijsaanbod; ze willen studenten vooral zo goed mogelijk voorbereiden op het examen.
Leraren vertrouwen erop dat het Referentiekader op een goede manier verwerkt is in leermiddelen. Leermiddelenmakers op hun beurt stellen dat het kader inderdaad richting geeft: leeractiviteiten en taken zijn opgebouwd volgens het Referentiekader. Ook bij het ontwikkelen van centrale (eind)toetsen biedt het Referentiekader volgens toetsontwikkelaars voldoende houvast.
Anja van den Broek e.a., Analyse en evaluatie referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen. Eindrapportage. ResearchNed, Expertisecentrum Nederlands en SLO, in opdracht van OCW, 2022.
Dit artikel verscheen in Didactief, juni 2022.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven