Onderzoek

PGO verkeerd begrepen

Tekst Ginie Servant, Vertaling: Eline Geus
Gepubliceerd op 24-02-2017 Gewijzigd op 24-02-2017
Beeld Shutterstock
Filosoof John Dewey zou aan de wieg hebben gestaan, en de leraar zou er niet toe doen: de misvattingen over PGO zijn hardnekkig. Onderzoek naar de ontstaansgeschiedenis ontkracht deze mythes.

Probleemgestuurd onderwijs (PGO) is in de eenentwintigste eeuw een erg populaire didactische methode: wereldwijd wordt het gebruikt aan meer dan vijfhonderd instellingen voor hoger onderwijs, en de methode heeft zich ook verspreid in het basis- en voortgezet onderwijs.

Wat is PGO precies? Simpel gezegd is het een onderwijsmethode die het leerproces laat beginnen met een realistisch probleem. Dit wordt aangepakt in kleine groepjes van meestal zes tot twaalf studenten, zonder voorbereiding en geleid door een tutor. Na de groepsbijeenkomst volgt extensieve zelfstudie, waarbij de studenten antwoorden zoeken bij de leerdoelen die ze hebben geformuleerd. In de laatste fase komt de groep opnieuw bijeen om de bevindingen te delen en erover te discussiëren.

Grondleggers

De meest geciteerde inspiratiebron in de wetenschappelijke literatuur over PGO is de Amerikaanse onderwijsfilosoof John Dewey (1859-1952). Als je Deweys belangrijkste werken leest, zoals How we think, gepubliceerd in 1910, dan lijkt veel van wat hij beschrijft al erg op PGO. Om te beginnen erkent Dewey dat leren gaat over problemen aanpakken. Zijn beschrijving van hoe problemen gebruikt kunnen worden in het onderwijs stond in de VS, in de jaren twintig van de vorige eeuw, aan de basis van de beweging rond de ‘probleemmethode’. Prominente instituten werden geïnspireerd door deze beweging, waaronder de Harvard Business School, de aartsvader van PGO. Dewey heeft ook de rol van de leraar in het leerproces opnieuw gedefinieerd. Hij zette zich af tegen de leraar als ‘dictator’ en als passieve volger van het leren van de leerling. In plaats daarvan pleitte hij voor leraren als intellectuele leiders van hun klassen. Het was hun rol om leerlingen te stimuleren met de juiste vragen.

Grondleggers noemen Dewey niet in hun documenten

En dat is het misverstand: de methodes van Dewey leken in de praktijk vaker op projectonderwijs dan op PGO. Dewey wordt ook niet genoemd in de belangrijkste documenten van de grondleggers van PGO. Niet in Canada, waar het in de jaren zestig is ontstaan, en niet in Maastricht, waar het verder werd ontwikkeld in de jaren zeventig en tachtig. Auteurs zoals Abraham Flexner en Jerome Bruner hadden een veel sterkere directe invloed op PGO dan Dewey. De misvatting dat Dewey de bron was van PGO komt ongetwijfeld van de gelijkenis tussen zijn ideeën en sommige uitgangspunten van PGO.

John Dewey op een postzegelDe rol van de leraar of ‘tutor’ is in PGO het sterkst beïnvloed door ideeën uit de humanistische psychologie, in de twintigste eeuw ontwikkeld door Carl Rogers. Deze ideeën wijken behoorlijk af van de leidende rol van leraren bij Dewey. Rogers en zijn collega’s dachten juist dat leren alleen uit eigen motivatie zou moeten voortkomen. De leraar zou zich niet moeten bezighouden met de vakinhoud, maar zich alleen als procesleider opstellen. Deze ideeën leidden tot de misvatting dat tutoren bij PGO geen enkele kennis nodig hebben van het vak dat ze begeleiden. Deze mythe leeft vandaag de dag nog steeds, hoewel uit onderzoek blijkt dat vakinhoudelijke kennis een belangrijk kenmerk is van goede tutoring (zie ook kader). Er ontstond ‘erosie’ in PGO, zoals hoogleraar Henk Schmidt en zijn collega’s van de Universiteit Maastricht het noemden, toen als kostenbesparing jongere en minder ervaren tutoren, zoals ouderejaars studenten, werden ingehuurd in plaats van dokters en professoren.

Nog een mythe: tutor zou zonder vakkennis kunnen

Constructivisme

Dankzij de cognitieve psychologie (zie kader) werd in de jaren tachtig geaccepteerd dat leren geen magisch proces was, zoals Rogers het had beschreven. In plaats daarvan werd het leerproces nu verklaard vanuit een paar zeer duidelijke psychologische principes, zoals de suggestie dat kennis is gestructureerd in verbonden netwerken in het brein. Volgens de cognitieve psychologie bestaat leren uit het construeren van deze netwerken. Vandaar ook de term ‘constructivisme’, die veel wordt gebruikt om deze theorie te beschrijven. Volgens het constructivisme zijn lerenden, en met name kinderen, niet zo goed in het zelf structureren en herstructureren van deze kennisnetwerken. Ze hebben hulp nodig van personen die meer weten dan zij zelf. Dat kunnen andere leerlingen zijn, maar veel liever nog de leraar: die is het best gekwalificeerd om lerenden te helpen als zij de grens van hun huidige kennis hebben bereikt. Dewey heeft het nooit in psychologische termen verwoord, maar zijn intentie voor leraren reikte in dezelfde richting.

Wetenschappelijk bewijs
Sinds de beginjaren van PGO is er steeds meer wetenschappelijk bewijs dat de ideeën van John Dewey over de rol van leraren bevestigt, in tegenstelling tot die van humanistisch psycholoog Rogers. Dit bewijs komt voort uit een beweging die in de jaren zestig ontstond: de ‘cognitieve revolutie’, in de psychologie onder leiding van onder anderen Jerome Bruner en George Miller. Zij haalden hun inspiratie bij beroemde psychologen, zoals de Zwitser Jean Piaget en diens tijdgenoot Lev Vygotsky. Dewey schreef zijn boeken lang voordat de cognitieve revolutie werd ontketend, maar veel van zijn ideeën over de rol van motivatie en voorkennis werden bevestigd door empirisch onderzoek door Bruner en diens collega’s.

Een van de grootste problemen van PGO anno 2017 is de mythe dat leraren er niet toe doen. Op onderwijsconferenties over de hele wereld wordt de rol van leraren ter discussie gesteld, met het argument dat zij door de komst van het internet achterhaald zijn en dat de moderne pedagogiek hen niet nodig heeft. Sommige scholen introduceren dapper ‘tutorloze’ PGO-klassen, waarin leerlingen elkaar begeleiden. Er is veel wetenschappelijk bewijs dat aantoont dat deze ideeën schadelijk zijn voor het leren van leerlingen. Toch overleven en gedijen ze, ofwel door de kloof tussen de theorie en de praktijk, ofwel door te sterke kostenbesparende eisen. Als we onze leerlingen willen helpen om het meeste uit hun PGO-ervaring te halen, zouden we er goed aan doen om de boeken van Dewey opnieuw open te slaan, om alsnog dat te leren wat de grondleggers van PGO er duidelijk níét uit hebben opgestoken.

Ginie Servant, Revolutions and Re-Iterations: An Intellectual History of Problem-Based Learning. Proefschrift Erasmus Universiteit, Rotterdam, 2016.

Dit artikel verscheen in Didactief, maart 2017.

Click here to revoke the Cookie consent