Nieuws

Passend onderwijs: geduld en meer samenwerken?

Tekst Kirsten de Boer
Gepubliceerd op 15-06-2018 Gewijzigd op 15-06-2018
Beeld Shutterstock
‘Passend onderwijs is mislukt’ – eind mei stonden de kranten er weer vol van en kwam het onderwerp voluit aan bod in de Tweede Kamer.

Veel leraren voelen dat ze niet kunnen voldoen aan de eisen die aan ze worden gesteld. Ze hebben simpelweg te veel zorgleerlingen in de klas. Maar uit onderzoek van KBA op 39 basisscholen blijkt dat er ook leraren zijn die best vertrouwen op eigen kunnen. Kortom, is passend onderwijs wel echt mislukt? Alexander Minnaert (hoogleraar Orthopedagogiek aan de Rijksuniversiteit van Groningen) vindt van niet. Tijdens een symposium ter ere van het 50-jarig bestaan van de studie Orthopedagogiek aan de RUG sprak hij gepassioneerd over wat passend onderwijs volgens hem nog nodig heeft: meer coöperatief werken. Hij schreef er samen met Wim Meijer ook een artikel over, dat verscheen in de jubileumeditie van het tijdschrift Orthopedagogiek: Onderzoek en Praktijk, dat tijdens hetzelfde symposium werd gepresenteerd (lees hier Wim Meijer over de rol van ib’ers in passend onderwijs).

 

Waar loopt passend onderwijs tegenaan?

Met de invoering van passend onderwijs in 2014 wordt beoogd dat leerlingen met een beperking in het regulier basisonderwijs blijven zolang dit mogelijk is. Er wordt dus aangestuurd op meer inclusief onderwijs. Pas als meer intensieve hulp nodig is, zouden scholen moeten doorverwijzen naar het speciaal onderwijs. In de praktijk betekent het dat er meer leerlingen met extra ondersteuningsbehoeften in een klas zitten dan voorheen en dat de niveaus binnen een klas meer verschillen. De werkdruk voor leerkrachten is flink toegenomen, ze voelen zich vaak onvoldoende toegerust om de juiste zorg te bieden en ervaren veel onduidelijkheid in wat er van hen wordt verwacht. Het vertrouwen in het succes van het passend onderwijs – bij de invoering al nihil - is bij de meeste leerkrachten dan ook ver te zoeken.

Ook ouders laten van zich horen. Het aantal leerlingen dat langdurig thuiszit met een vrijstelling vanwege een psychische of lichamelijke beperking is gestegen ten opzichte van de jaren daarvoor, zoals blijkt uit de Kamerbrief van februari over de cijfers omtrent verzuim. Er zijn dus meer leerlingen die thuis zitten vanwege een beperking dan in de jaren hiervoor. Alarmerend, vinden veel ouders. Vraag is of de thuiszittersproblematiek echt een gevolg is van passend onderwijs?

 

Wat is nu echt het probleem?

Uiteraard wil de overheid weten of passend onderwijs werkt. Zo niet, dan kan immers worden bijgestuurd. Maar hoe bepaal je ‘wat werkt’? Hier gaat het volgens Minnaert fout. Hij neemt een duidelijk standpunt in. Het meten van resultaten in het onderwijs is een expliciete behoefte van de overheid, maar hij noemt het een ‘volstrekt onrealistische en zelfs “perverse” trend’. ‘Je kan niet verwachten dat er een jaar na de invoering positieve resultaten worden gemeten. Passend onderwijs ontwerpen en organiseren kost tijd.’

Het is nog te vroeg om een oordeel te vellen over passend onderwijs, zegt Minnaert. Al vindt hij wel dat er iets moet veranderen aan de huidige manier van werken. Want de kernvraag, die Minnaert meerdere malen herhaalt in zijn betoog, telkens feller, luidt: ‘Wordt passend onderwijs wel zo geïmplementeerd zoals bedoeld?’ Tijdens het diagnostisch proces van een zorgleerling is momenteel nog vaak onduidelijkheid over de rollen van de verschillende betrokkenen (leerkracht, intern begeleider en eventueel orthopedagoog en/of psycholoog) en ligt te veel nadruk op het labelen van de zorgleerling. Een goed uitvoerbaar en duidelijk handelingsplan ontbreekt vaak. Daarnaast wordt er veelal pas ingegrepen als het probleem uit de hand begint te lopen: leerachterstanden lopen eerst op tot een achterstand van 1 of 2 jaar, alvorens scholen een plan opstellen.

Maar het gaat nog ergens mis, betoogt Minnaert fel: ‘Het is allemaal eilandjeswerk, er wordt niet overstijgend gewerkt’. Het onderwijs doet z’n eigen ding, de jeugdzorg doet z’n eigen ding en de gemeente doet z’n eigen ding. Ieder voor zich. Ze streven wel naar dezelfde doelen en werken enigszins samen, maar van coöperatief werken is geen sprake.

Wat Minnaert zou willen is coöperatief werken zodat elke partij een gelijke bijdrage levert aan het oplossen van een probleem; dat een beroep wordt gedaan op een ieders individuele verantwoordelijkheid in plaats van op een gedeelde verantwoordelijkheid; en tot slot dat er met z’n allen een gezamenlijke actie wordt uitgevoerd, in plaats van losse acties door alle partijen voor zich.  

 

Hoe moet het dan wel?

Het kan ook wél goed gaan: Minnaert noemt in zijn artikel het preventieproject dyslexie in Limburg als voorbeeld van succesvolle implementatie van passend onderwijs. Na slechts twee jaar is het aantal leerlingen met de diagnose dyslexie al afgenomen. Wat is het geheim van dit project? Een regionale samenwerking tussen onderwijs- en jeugdzorginstellingen waarbij al in een vroeg stadium extra aandacht wordt gegeven aan het leren lezen. Dit gebeurt in de klas, in plaats van erbuiten, door experts uit bijvoorbeeld ggz-instellingen. Daarnaast zijn er spreekuren waarbij leerkrachten, ouders, onderwijsassistenten en intern begeleiders in gesprek gaan met specialisten over zelf ingebrachte casussen. Op deze manier worden grote achterstanden voorkomen en wordt door vroegtijdig ingrijpen, intensieve begeleiding en coöperatief werken gezorgd voor het terugdringen van het aantal zittenblijvers en doorverwijzingen.

 

Do’s and don’ts

Naar de succesfactoren én de valkuilen bij de implementatie van passend onderwijs is ondertussen onderzoek gedaan. ‘Commitment is belangrijk!’ roept een bevlogen Minnaert. Betrokkenheid binnen het schoolteam, zowel onderwijzend als aansturend, is een belangrijke factor voor het slagen. Wanneer het passend onderwijs direct aansluit bij een vraag van de school en de school ook ruim de tijd krijgt om de veranderingen goed te onderzoeken en door te voeren, is het team meer betrokken en verbeteren op lange termijn zowel de leer- als gedragsopbrengsten van de school. Funest voor de implementatie is echter wanneer niet alle partijen hierbij betrokken worden. Vergeet bijvoorbeeld de ouders of de directie mee te nemen en de kans op weerstand kan toenemen, met soms desastreuze gevolgen. De implementatie kan stagneren of zelfs tegengestelde effecten hebben, zoals juist slechtere prestaties en een afname van de motivatie bij leerkrachten en leerlingen.

Een andere valkuil die volgens Minnaert nadrukkelijk moet worden omzeild is dat er in de praktijk bijna niets wordt geïmplementeerd, waardoor leraren, schooldirecties en samenwerkingsverbanden terugvallen in hun oude routines: het kind is het probleem, hoe lossen we dit op? Hij pleit weer coöperatief werken van alle instanties: bij passend onderwijs is dat juist zo belangrijk. Maar dan moet iedereen wel inzicht krijgen in elkaars taken en perspectieven en daarnaast goede afspraken maken over de organisatie tussen instanties, maar ook binnen instanties. Niet meer op eilandjes werken, maar coöperatief werken aan een meer passende omgeving voor het kind: ‘Passend onderwijs zoals het is bedoeld’. Minnaert besluit zijn verhaal met een treffend filmpje: ‘The power of teamwork’, waaruit maar al te goed blijkt hoeveel meer je bereikt als je samenwerkt.

 

 

Literatuur

Addison, R., & Brundrett, M. (2008). Motivation and demotivation of teachers in primary schools: the challenge of change. Education 3–1336(1), 79-94.

Förrer, M., Kenter, B., & Veenman, S. (2000). Coöperatief leren in het basisonderwijs. CPS, onderwijsontwikkeling en advies.

Minnaert, A., & Meijer, M. (2018). Van ‘ieder voor zich’, via samenwerken, op weg naar coöperatief werken in de onderwijsketen. Orthopedagogiek: Onderzoek en Praktijk, 57(3-6), 136-142.

 

Verder lezen

1 Ontspoort passend onderwijs?
2 Passend onderwijs zit nog niet lekker
3 IB’ers brengen Passend Onderwijs dichterbij

Click here to revoke the Cookie consent