Onderzoek

Onderzoek dat spreekt: 5 toppers 2011

Tekst Jo Kloprogge
Gepubliceerd op 05-12-2011 Gewijzigd op 08-01-2018
Beeld Jordi van Wees
Tussen het najaar 2010 en 2011 is opvallend veel onderzoek van goede kwaliteit verschenen over onderwijs. Onderwijsadviseur Jo Kloprogge selecteert voor Didactief de meest interessante: het beste onderzoek van 2011.

De vmbo-leerling

Vmbo-leerlingen staan anders in de samenleving dan hun leeftijdgenoten op het vwo of de havo. Hoewel hun uitgangspositie slechter is, hebben ze een sterke drijfveer om te stijgen op de maatschappelijke ladder.

Dat blijkt uit het proefschrift Later kan ik altijd nog worden wat ik wil van Lenie van den Bulk over statusbeleving, eigenwaarde en toekomstbeeld van leerlingen in het voortgezet onderwijs. Van den Bulk liet 177 jongeren uit Rotterdam Zuid commentaar geven op foto’s van mensen uit verschillende sociale klassen en met uiteenlopende etnische achtergronden. Aan de hand hiervan ondervroeg ze de jongeren ook over hun eigen toekomstverwachtingen en maatschappelijke ambities.

In vergelijking met de havo- en vwo-leerlingen hebben vmbo-leerlingen meer moeite om iets over zichzelf te vertellen. Ze zijn zich bewust van hun lage onderwijspositie, willen hun positie verbeteren en geloven in een goede toekomst. Ook hechten deze jongeren veel waarde aan school en diploma’s. Van der Bunt pleit ervoor om kinderen te prijzen voor wat ze hebben geleerd. Dat moet dan los staan van wat andere kinderen hebben bereikt. Er is niet veel onderzoek, waarin de gedachten en gevoelens van leerlingen centraal staan. Dat maakt dit proefschrift zo interessant. Door haar beschouwingen over de betekenis van onderwijs voor kinderen, is het bovendien niet alleen lezenswaard voor leerkrachten, maar voor iedereen die wil nadenken over onderwijs en opvoeding 

Lenie van den Bulk: Later kan ik altijd nog worden wat ik wil, proefschrift Sociale Wetenschappen, Universiteit van Utrecht, 2011.

Betere docenten

De kwaliteit van de leerkracht is bepalend voor de kwaliteit van het onderwijs. Dat stellen de onderzoekers van de reviewstudie ‘Professionele ontwikkeling van leraren.’

In de afgelopen twintig jaar is dat weleens vergeten. Lange tijd was de scholing van de toekomstige docent vooral gericht op het aanleren van algemene didactische en begeleidingsvaardigheden. Vakgerelateerde aspecten werden niet zo relevant geacht en zijn daardoor te weinig aan bod gekomen. Gelukkig is er nu sprake van een kentering. Zelfs het Centraal Planbureau, dat in juni 2011 de noodklok luidde over de verslechterde onderwijsprestaties in Nederland, ziet het belang van de kwaliteit van docenten. Maar hoe kan de professionalisering van leerkrachten het beste worden aangepakt? Dereviewstudie gaat in op deze vraag. Een opvallende conclusie is dat professionalisering op school niet effectiever is dan buiten school, zoals vaak wordt gedacht. Ook blijkt uit de studie dat traditionele vormen van professionalisering positieve effecten hebben. Verder is het van belang dat docenten zelf actief en onderzoekend leren, dat ze samen met collega’s leren en dat het leren samenhangt met het schoolbeleid. De onderzoekers menen dat er nog te weinig kennis is over de beste aanpak van professionalisering en zeker over recente vormen van professionalisering. Voor scholen die hun docenten willen (bij)scholen, maar ook voor docenten die zich verder willen ontwikkelen, zijn in deze studie goede ideeën te vinden.

Klaas van Veen, Rosanne Zwart, Jacobiene Meirink en Nico Verloop: Professionele ontwikkeling van leraren. Reviewstudie ICLON/Expertisecentrum Leren van Docenten, 2010.

Achterstand

De onderwijsachterstanden zijn in de periode 1994 -2007 stevig gereduceerd, stelt de studie ‘Prestaties en loopbanen van doelgroepleerlingen in het onderwijsachterstandenbeleid’.

De leerlingen met een achterstand (‘doelgroepleerlingen’) zijn er ongeveer 20 procent op vooruitgegaan in vergelijking met leerlingen zonder achterstand. De verbetering is het grootst bij rekenvaardigheid. Vooral de allochtone leerlingen zijn flink ingelopen. Bij de autochtone ‘doelgroep’ is er bij rekenen vooruitgang, maar dit geldt niet voor taalvaardigheid. Het onderzoek laat zien dat het jarenlange werken aan hogere schoolprestaties bij kinderen uit achterstandsituaties zijn vruchten afwerpt. Hier wordt niet aan een dood paard getrokken. Hoewel de resultaten op korte termijn vaak niet zichtbaar zijn, blijken ze over meer jaren bezien duidelijk aanwezig. Eigenlijk kun je hier spreken van spectaculaire vooruitgang.

Guuske Ledoux, Jaap Roeleveld, Geert Driessen, Joris Cuppen en Joost Meijer: Prestaties en loopbanen van doelgroepleerlingen in het onderwijsachterstandenbeleid 2011. Kohnstamm instituut / ITS, 2011.

Armoede

Arm opgroeien zegt niets over armoede later. Sterker: de meeste kinderen die arm opgroeien, zijn later noch arm noch sociaal uitgesloten.

Dat is de conclusie van een onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) naar armoede en sociale uitsluiting. Op basis van CBS-gegevens werden mensen opgespoord die in 1985 als kind in armoede leefden. Met hen is teruggekeken op de afgelopen 25 jaar van hun leven. Ondanks dit positieve resultaat, is wel het risico van latere armoede en sociale uitsluiting bij deze kinderen veel groter dan bij kinderen met een betere uitgangspositie. Van de mensen die in 1985 als kind (0-17 jaar) arm waren, was nog 7 procent in 2008 arm. Daarmee is hun tegenwoordige armoederisico bijna twee keer zo groot als bij degenen die in hun jeugd niet arm waren. Arme kinderen hebben in hun jeugd meer gezondheidsproblemen, zijn minder sociaal actief en hebben een lager opleidingsniveau. Om het risico op armoede en sociale uitsluiting laag te houden, blijft het van belang dat arme kinderen de gelegenheid krijgen een goede opleiding te volgen.

Maurice Guiaux, m.m.v. Annette Roest en Jurjen Iedema: Voorbestemd tot achterstand, Sociaal Cultureel Planbureau, 2011.

Opbrengstgericht werken

Opbrengstgericht werken is geen onzin. Het probleem is dat een school aan veel voorwaarden moet voldoen om de aanpak – systematisch en doelgericht werken aan het maximaliseren van prestaties – tot een succes te brengen.

Dat blijkt uit de studie De eenvoud en complexiteit van opbrengstgericht werken. Belangrijke voorwaarden zijn volgens de onderzoekers motivatie om zich deze aanpak eigen te maken, een stevige samenwerking binnen het team, kennis over geschikte toetsen en de vaardigheid om die af te nemen. Op dit moment voldoen slechts 30 procent van de basisscholen en 20 procent van de scholen voor voortgezet onderwijs aan de basisvoorwaarden van opbrengstgericht werken. De inspectie vindt deze manier van werken de belangrijkste sleutel om het onderwijs te verbeteren en ook het ministerie heeft het bijna nergens anders meer over. Maar is die tamtam wel terecht en wat heeft een school nodig om het goed te doen? Deze en andere vragen komen aan de orde in de studie. Volgens de onderzoekers is er veel wetenschappelijk bewijs voor de effectiviteit van opbrengstgericht werken. Scholen kunnen de studie gebruiken om in te schatten waar zij staan en wat ze moeten doen om beter te presteren. Het zou mooi zijn als deze studie zou worden omgewerkt tot een stappenplan voor opbrengstgericht werken. Zo’n plan kan bijdragen aan de professionalisering van schoolteams en voorkomen dat er een nieuwe papieren tijger ontstaat. 

Adrie Visscher en Melanie Ehren: De eenvoud en complexiteit van opbrengstgericht werken, Universiteit Twente, 2011.

Dit artikel verscheen in Didactief, december 2011.

Click here to revoke the Cookie consent