Nieuws

Onderwijsraad: geen passend, maar inclusief onderwijs

Tekst Monique Marreveld
Gepubliceerd op 23-07-2020 Gewijzigd op 23-07-2020
Een landelijke toelaatbaarheidsverklaring en een landelijke norm voor lichte onderwijsondersteuning: op weg naar inclusiever onderwijs wil de Onderwijsraad een en ander aan passend onderwijs verspijkeren. De raad kiest daarmee een andere route dan de onderzoekers van de eindevaluatie.

In de evaluatie Passend onderwijs die eind mei verscheen, blijkt dat leraren leerlingen met problemen graag willen helpen. Maar in de praktijk hebben ze het gevoel dat ze overvraagd worden (te veel kinderen met te complexe problemen in de klas) en dat ze niet genoeg handvatten hebben. In het advies Steeds inclusiever toont de Onderwijsraad daar begrip voor, maar benadrukt hij ook dat we met z’n allen harder ons best moeten doen voor passend onderwijs. Zeker, klassen mogen inderdaad niet te groot zijn, stelt de raad, en elke klas zou een maximum aantal kinderen met een beperking mogen tellen (rekening houdend met aard en ernst van de handicap). Leraren moeten meer tijd krijgen om zich voor te bereiden op hun komst en om genoeg aandacht aan deze leerlingen te besteden. Ook moeten ze de kans krijgen om zich te professionaliseren en te scholen en samen te werken met collega’s en specialisten. Maar au fond is Passend onderwijs slechts een stap op weg naar inclusief onderwijs, leerlingen zonder en met beperkingen zoveel mogelijk in één school. En dat zou het doel moeten zijn, volgens de Onderwijsraad.

 

Leren samen leven

Het is typerend: veel instemmende reacties op Steeds inclusiever, dat de Onderwijsraad eind juni publiceerde, kwamen van (belangen)organisaties voor inclusief onderwijs. Terwijl de crux van de boodschap van de raad juist is dat we daar allemáál over moeten nadenken. Sterker nog, dat Nederland zich in internationale verdragen allang verplicht heeft inclusief onderwijs en leven na te streven. Inclusie staat daarbij voor onderwijs dat ook geschikt is voor kinderen met een beperking (en gaat dus niet om etnische diversiteit).

Nederland tobt al decennia met de aanpak van ‘de ander’ in het onderwijs. In vergelijking met andere landen is ons onderwijssysteem extreem gesegregeerd. Niet alleen in denominaties en milieus, maar ook in regulier en speciaal onderwijs. Steeds weer tracht de overheid dat te veranderen. Voorheen met het Weer Samen Naar School-beleid (de titel zegt het al) en sinds 2014 met diens opvolger Passend onderwijs. Uit de laatste cijfers blijkt dat het aantal leerlingen in (voortgezet) speciaal (basis)onderwijs en praktijkonderwijs is gestegen, haaks op de doelstellingen van Passend onderwijs. Telkens lijkt de Nederlandse neiging om leerlingen met een beperking in aparte settings te helpen, het te winnen van het streven naar inclusiviteit.

Dat moet nu maar eens afgelopen zijn, stelt de Onderwijsraad onder leiding van voorzitter Edith Hooge. Onderwijs moet juist laten zien hoe het moet: in de klas kunnen kinderen leren samenleven. De school is een oefenplaats en minisamenleving voor leerlingen zonder én met beperkingen. En als we met elkaar vinden dat mensen met een beperking erbij horen, dan moeten we dat ook voorleven.

 

Juridische argumenten

Voor wie nog niet overtuigd is, draagt de Onderwijsraad in dit advies uitgebreide juridische redenen aan: de wet Gelijke behandeling (‘scholen zijn verplicht doeltreffende aanpassingen door te voeren naar de behoefte van degene met een handicap of een chronische ziekte, tenzij dat voor de school een onevenredige belasting vormt’), het VN-verdrag inzake rechten van personen met een handicap (leerlingen met en zonder beperkingen worden ‘zo min mogelijk gescheiden’) en het Europees Sociaal Handvest (mensen met een handicap hebben recht op onafhankelijkheid, sociale integratie en participatie in het leven van de gemeenschap). Zoals de raad uitlegt: meedoen met de rest lukt nauwelijks als je je hele schoolgaande leven vijf keer in de week in een busje naar een school ver weg wordt vervoerd, waar je alleen tussen andere leerlingen met een beperking opgroeit.

Het klinkt zo simpel: inclusiviteit in het onderwijs staat of valt met ‘klaarstaan’, stelt de raad, wat betekent dat ondersteuning en toerusting op school voor een deel voorhanden zijn of op korte termijn beschikbaar worden. Maar wat is dat? De raad maakt onderscheid tussen lichte en zwaardere ondersteuning en toerusting. Als lichte ondersteuning noemt hij bijvoorbeeld extra toetstijd voor leerlingen met dyslexie, aanvullende instructie voor kinderen met een verstandelijke beperking, structuuraanpassingen voor degenen met adhd, of een verpleegkundige of assistent die dagelijks op school komt voor medicatie. Met toerusting bedoelt hij het begeleiden van leerlingen bij het gericht verwerven van vaardigheden en het leren gebruiken van instrumenten om met de eigen beperking om te gaan. Dit alles kan volgens de raad variëren van een rolstoel tot strategieën die helpen teksten te lezen of emoties te controleren.

 

In de praktijk

Met alle begrip die de raad toont voor de problemen van leraren met passend onderwijs benadrukt hij ook herhaald dat inclusiviteit een kwestie van cultuur en organisatie is. ‘Lichte ondersteuning en toerusting bieden aan leerlingen die dat nodig hebben, maakt per definitie deel uit van de onderwijsopdracht’, staat in het advies. Kortom, het is niet iets extra’s waar je bezwaar tegen kunt maken; het hoort erbij, op iedere school. Maar dat is niet de realiteit van passend onderwijs. De raad beseft dat, er moet daarom wat gebeuren, stelt hij. Tuurlijk, we moeten er de tijd voor nemen om stappen te zetten naar inclusief onderwijs, maar ook beseffen dat het probleem deels tussen de oren zit in de Nederlandse onderwijssector. En dat staat in dit advies onomwonden zwart op wit.

Dat perceptie een obstakel is bij de uitvoering van passend onderwijs, is overigens al langer bekend. Zo legt onderzoeker Sietske Waslander in het juninummer van Didactief een van de bevindingen van de eindevaluatie passend onderwijs van mei jongstleden uit: ‘Van aanvang af heeft OCW gecommuniceerd dat passend onderwijs voor álle leerlingen is. Doelen en doelgroepen werden niet nader gespecificeerd. Gevolg is dat leraren steeds meer leerlingen onder passend onderwijs scharen (...).’ Leraren hebben last van de hoge eisen die ze aan zichzelf stellen, concluderen Waslander en collega’s. Dat geeft het gevoel tekort te schieten en het leidt ertoe dat leraren steeds meer leerlingen signaleren met een hulpvraag. Gevolg: de groep zorgleerlingen wordt steeds groter en er blijven minder middelen over voor de leerlingen met de grootste behoeften.

 

Landelijke tlv

Ook de Onderwijsraad signaleert dit probleem en maakt er korte metten mee. De doelgroep van passend onderwijs moet beter afgebakend worden, stelt hij. Want ze is uiteindelijk bedoeld voor leerlingen die ‘specifieke hulp nodig hebben om onderwijs te kunnen volgen, mee te doen aan activiteiten, relaties te ontwikkelen en de regie te voeren over hun eigen leven’. En niet voor kinderen met onderwijsachterstanden of psychosociale problemen die ook tot de doelgroep zijn gaan behoren. Ook goede intenties van leraren – leerlingen niet te snel labelen maar ze wel helpen – hebben verkeerd uitgepakt. De oplossing die de raad kiest: laat experts beperkingen en diagnoses categoriseren en ontwerp op termijn een bijbehorend landelijk systeem van toelaatbaarheidsverklaringen. Voor lichte hulp moet een landelijke norm geformuleerd worden die ook wettelijk wordt vastgesteld. Niet in steen gebeiteld, maar eens in de vijf jaar geëvalueerd. De raad kiest daarmee een andere weg dan de onderzoekers die de eindevaluatie Passend onderwijs uitvoerden: zij raden een landelijke norm af. Waslander zegt in het bovengenoemde interview in Didactief: ‘In een land als Nederland wordt een landelijke norm gauw vaag of heel weinig ambitieus. En voor je het weet is de minimumnorm het maximumstreven voor veel scholen en haal je de ambitie eruit.’

Voor de leraar zit er winst en verlies in het advies van de raad. De ondergrens lijkt wat opgehoogd te worden: lichte ondersteuning behoort tot de kerntaak, op termijn. En daar hoort verdere professionalisering en scholing bij. Sommige leraren zullen een verbreding van de zorgplicht als een verzwaring van hun taken zien. Aan de andere kant pleit de raad voor meer duidelijkheid en dat kan rust geven. Het geld voor lichte ondersteuning zou voortaan direct in de lumpsum naar de scholen kunnen in plaats van via samenwerkingsverbanden, als de raad zijn zin krijgt. Ook daar zullen leraren mogelijk de vruchten van plukken.

 

Continuüm van zorg en onderwijs

De samenwerkingsverbanden moeten zich met budget voor zware ondersteuning volgens de raad meer ontwikkelen tot expertisecentra, die scholen helpen leerlingen te begeleiden en toe te leiden naar school en werk. Zij zouden ook – in samenspel met gemeenten bijvoorbeeld – meer mengvormen van speciaal en regulier onderwijs moeten stimuleren. De raad komt met interessante good practices zoals het Greijdanus in Enschede of de Monnikskap in Nijmegen. Laatstgenoemde biedt zelfs een combinatie van wonen, zorg en passend onderwijs aan, met voor iedere leerling een aangepast rooster en een individuele leerlijn.

Crux van Steeds inclusiever: juist voor de leerlingen die zwaardere ondersteuning nodig hebben, moet er meer maatwerk komen, maar zo veel mogelijk thuisnabij en gezamenlijk met kinderen zonder beperking. Door schotten tussen sectoren minder hoog te maken, kan een continuüm van zorg en onderwijs ontstaan. Om ervoor te zorgen dat jongeren niet te snel worden losgelaten, pleit de raad ook voor een zorgplicht in het mbo.

Terecht vraagt de raad ook lerarenopleidingen om standaard meer aandacht aan inclusiviteit en passend onderwijs te besteden. Momenteel is les geven aan leerlingen met een beperking nog te vaak een specialisatie, keuzevak of minor. De aanpassingen die de raad voorstelt, vragen om een beter voorbereide leraar.

En natuurlijk hangt alles weer met alles samen: ook het toezicht zou moeten meebewegen. Scholen zijn nu soms terughoudend om kinderen met een beperkingen te accepteren, uit angst dat deze een negatieve invloed op hun opbrengsten hebben. En hoe leg je dat uit aan de onderwijsinspectie? Aandachtspuntje, stelt de raad. Ook concurrentie tussen scholen kan een factor zijn.

Al met al kiest de raad niet voor een complete stelselwijziging, maar wel voor pittige aanpassingen die van vele partners medewerking zal vergen. En dat lijkt meteen de bottleneck van het advies. Want voor een effectieve samenwerking zullen wel heel veel belangen moeten worden afgewogen.

 

Lees het advies van de Onderwijsraad Steeds inclusiever.

Verder lezen

1 Het laatste woord?
2 Twee werelden

Click here to revoke the Cookie consent