Met Visible Learning brak John Hattie in 2009 door in onderwijsland. Hij vergeleek 50.000 onderzoeken en analyseerde welke factoren bijdragen aan betere leerprestaties van leerlingen. In november komt de Nieuw-Zeelander naar Nederland voor een serie lezingen.
U heeft het langste cv dat ik ooit gezien heb. Hoe bent u eigenlijk in onderwijsonderzoek terecht gekomen?
‘Ik ben begonnen als leraar. Mijn passie voor onderwijsonderzoek ontwikkelde zich in de loop der jaren, omdat iedereen die ik sprak – leraar, academicus, ouder of politicus – wist hoe het moest met het onderwijs, maar al die antwoorden verschilden. Ik snapte niet dat we geen bron van belang hadden die de zin van de onzin kon onderscheiden.’
'Niet alle leraren verdienen de autonomie die ze krijgen'
Wie was uw favoriete docent?
‘Meneer Tomlinson van wiskunde. Hij zag iets in mij dat ik zelf niet zag: dat ik wiskunde best aan kon. Hij bleef in mij geloven en dat maakte een dramatisch verschil in mijn leven. Hij raakte mij. Dat komt nauw overeen met mijn conclusies in Visible Learning.’
Wat is de belangrijkste conclusie? Wat telt voor goed onderwijs?
‘Het is niet de structuur van scholen, niet het curriculum, de assessment of de klassegrootte. Het komt echt neer op die leraar en zijn expertise. Het heeft mij twintig jaar gekost om dat verhaal goed neer te zetten. Ik vat het nu samen in de oneliner: Know Thy Impact, wees je bewust van je invloed. Leraren die alleen denken in termen van curriculum of toetsen, hebben niet hetzelfde effect als leraren die worstelen met de vraag hoe ze leerlingen kunnen uitdagen.’
U zegt in uw boek dat een leraar naar zijn eigen onderwijs moet kijken door de ogen van de leerling. Wat ziet hij dan?
‘We hebben het altijd over zelfregulatie, metacognitie en 21ste eeuwse vaardigheden. Prachtige woorden, maar ze betekenen dat leerlingen weten wat ze moeten doen als ze niet weten wat ze moeten doen. Als u aan het werk bent, moet u weten wat uw volgende stap wordt zonder dat iemand u dat voortdurend vertelt. U heeft een idee hoe succes eruit ziet en u heeft de vaardigheden om dat succes te verwezenlijken. Dat moeten we leerlingen ook leren. Helaas, in scholen vertellen we kinderen vaak elke dag wat ze moeten doen, wat de volgende stap is. In plaats daarvan moeten we ze leren hoe ze zelf te interpreteren en evalueren.
Als we weten wat effectief is, waarom zijn dan niet alle leraren dat?
‘De afgelopen tweehonderd jaar hebben we leraren verteld dat ze professionals zijn en ze ongelooflijk veel autonomie gegeven. Vaak hebben ze geen idee of het werkt wat ze doen. Maar ze leunen op hun ervaring en trekken zich vaak niks aan van onderwijsonderzoek. In sommige gevallen is dat prima, in andere niet. Veel leraren, ruim de helft, zijn heel effectief en hun moeten we die autonomie gunnen. Maar degenen die dat niet zijn, verdienen geen autonomie. They must change!
Maar hoe beoordeel je wie effectief is? En wie moet dat doen: de schoolleider,de inspectie, collega’s? Er is een variëteit aan bewijs nodig, via assessments, toetsen en peerreviews, maar het belangrijkste is: kijk naar de beslissingen die een leraar elke dag in de klas neemt. Toetsscores zijn bijvoorbeeld belangrijk, maar belangrijker is hoe leraren die interpreteren. Hoe gaan ze om met die informatie en welke consequenties trekken ze daaruit voor hun les?’
Docenten moeten ook bij elkaar in de klas kijken?
‘Ja, een klas mag geen koninkrijk zijn. Maar leraren moeten niet naar collega´s kijken, maar naar het effect dat collega´s in die klassen hebben. Hoe dagen zíj leerlingen uit?’
Wat kan de overheid doen om leraren te helpen?
‘Ten eerste zou ik het curriculum halveren. We zijn veel te veel bezig met de vraag of leerlingen veel leren, in plaats van of ze goed leren. Verder moeten schoolleiders weer onderwijskundig leiders zijn, in plaats van business-chief-executives-in-wording. Laat ze de klas ingaan en met hun teams in gesprek gaan over hoe je leerlingen uitdaagt en raakt. Dat is helaas duur, want het kost tijd. Maar de overheid moet middelen vrijmaken om leraren te laten samenwerken.’
Ik hoor niets over schoolgebouwen, kleinere klassen et cetera?
‘Ik zou daar niet veel geld aan spenderen. Het zijn vooral ouders die mooie gebouwen willen, kleinere klassen en diverse soorten scholen. Terwijl dat allemaal heel weinig effect heeft.’
We moeten niet naar ouders luisteren?
‘Ik zou geen ziekenhuis bouwen op de wensen van patiënten. In Nederland geldt er leerplicht vanuit de gedachte dat professionals het beter kunnen dan ouders. Als dat niet zo is, laten we dan scholen afschaffen.’
School moet uitnodigend zijn, zegt u. Moet school leuk zijn?
‘Nee, helemaal niet. Onderwijs is hard werken, en vraagt bewuste oefening en doorzettingsvermogen. Het gaat niet om fun, maar om uitdaging: kinderen willen leren. Als dat niet gebeurt, verlaten ze school. Dat is onze verantwoordelijkheid. Bovendien moeten we hoge verwachtingen communiceren. Lage verwachtingen van leraren dempen wat kinderen potentieel aankunnen. Dat moet anders.’
Weg met de zesjescultuur?
‘Als je middelbare scholieren vraagt wat het betekent om goed te zijn op school, dan zeggen ze: iets snel doen en er niet te veel energie in steken. Ze denken dat slimme kinderen niets hoeven te doen, maar het is precies andersom: de kinderen die slagen in onze maatschappij, zijn degenen die hun best doen. Dat moeten we kinderen duidelijk maken.’
Kan school ooit evenveel uitdaging bieden als een videogame?
‘Kinderen spelen urenlang games, omdat ze uitdagend zijn. In die spellen weet je exact wat je startpunt was: je laatste score. Ze dagen je uit: niet te moeilijk, niet te makkelijk. En ze hebben heldere criteria waaraan je moet voldoen om je doel te bereiken, in tegenstelling tot wat sommige leraren zeggen als iets niet lukt: “No worries, je deed je best!” Punt. Ik kan uren Candy Crush of Angry Bird spelen: veel oefening, veel feedback. Daar kan en moet het onderwijs van leren.’
Dit interview is verschenen in Didactief, oktober 2014.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven