Een van de zwakke scholen was een basisschool (die niet bij naam genoemd wil worden) die overgestapt was op het natuurlijk leren concept. De methodes waren verdwenen en aan toetsen deden ze niet meer. ‘Dat liep uit op een grote chaos. Het team hing als los zand aan elkaar,’ herinnert Hans van Dael zich. Hij is partner bij adviesbureau BMC en projectleider van ‘Scholen die ertoe doen!’ in Almere. Bij de ene leraar was de les zeer rijk en goed gestructureerd, in een andere les hadden tien van de vijfenveertig lesminuten met leerdoelen te maken. Bij een rekenles werden inhoudelijke slagen gemist. ‘Als ik er al geen touw aan vast kon knopen, dan lukt leerlingen dat ook niet.’
De school kwam onder leiding te staan van een nieuwe, jonge directeur. Samen met Peter Sleegers, hoogleraar Onderwijskunde bij de Universiteit van Twente en senior adviseur bij BMC, was Van Dael nauw betrokken bij het verbeteren van het onderwijs. Met de school maakte hij een plan en gezamenlijk volgden ze de ontwikkeling. ‘Dat was avontuur’, zegt van Dael. ‘Het is altijd spannend of het team en de schoolleiding de omslag kunnen maken om de school weer op de rails te krijgen.’
BMC hanteert een integrale aanpak, waarbij het bestuur, de schoolomgeving, experts, schoolleiding én leraren betrokken zijn bij onderwijsverbeteringen. Van Dael: ‘We richten ons niet zozeer op betere opbrengsten, maar op het didactisch repertoire als betere instructie en gedifferentieerd onderwijs.’ ‘Indirect hopen we daarmee de leerlingprestaties omhoog te krijgen,’ vult Sleegers aan. Want: de leraar in de klas is essentieel voor de onderwijskwaliteit, dus de prioriteit ligt bij de ontwikkeling van diens pedagogisch-didactische kwaliteiten. ‘Er waren scholen waar kinderen, als ze pech hadden, in acht jaar tijd bij drie, vier zwakke leraren in de klas kwamen,’ vertelt Van Dael. Dat is funest getuige de aanvulling van Sleegers: ‘Een school is zo sterk als de zwakste schakel. Een zwakke leraar bepaalt hoeveel leerlingen onvoldoende scoren.’
Een tweede belangrijke factor voor onderwijskwaliteit is de schoolleider. Sleegers: ‘Een directeur is ervoor verantwoordelijk dat een leraar op de goede plek zit en zijn vak beheerst. Dat betekende soms ook dat besturen schoolleiders van scholen hebben afgehaald waar het niet goed ging.’ Van Dael: ‘Mogelijk werd door ons toedoen zichtbaar dat iemand niet goed functioneert. Soms kan een schoolleider dan prima op een andere school terecht, soms missen er teveel competenties en wordt afscheid genomen.’
Aan de hand van een ‘kijkwijzer’, waarin voor bijvoorbeeld klassenadministratie is uitgewerkt wat observeerbare aandachtspunten zijn, brengen de adviseurs samen met de schoolleider, ib’er en bouwcoördinator de didactische problemen in kaart. ‘Je moet er als het ware eerst een thermometer induwen door klassenobservaties te doen,’ vertelt Sleegers. Bij de school van het natuurlijk leren betekende het dat men keuzes moest maken. Van Dael: ‘Leraren zijn ideologisch bevangen, voor hen wordt zo’n concept een soort religie. Het is ontzettend moeilijk leraren dan in een methodisch curriculum te krijgen. De directeur heeft knopen doorgehakt en in overleg met het team keuzes gemaakt.’ Uiteindelijk zijn er elementen uit het oude concept behouden, maar wel in combinatie met methodes en lesprogramma’s. ‘Kinderen reflecteren bijvoorbeeld volgens het natuurlijk leren op het eigen leren en betekenisvol onderwijs uit het dagelijks leven van kinderen. klinkt wel heel vaag zo, m.n. 2e deel De school had geen goede leeromgeving en de uitleg was ook niet in orde. De nadruk ligt nu op instructie samen met een strak klassenmanagement waardoor niet zoveel tijd verloren gaat. Daar is scholing door experts ingezet’, verklaart hij.
De adviseurs richtten zich op de directeur. Van Dael: ‘Ze heeft het sterk gedaan door richting te geven aan het team door doelen te stellen, die te communiceren en te vertalen in prestatieafspraken met leraren. Bijvoorbeeld door een minder vrijblijvende klassenorganisatie af te spreken waar het accent meer op leren kwam te liggen. Als een leerling voorheen zin had in tekenen of rekenen dan ging hij dat doen, waardoor voor andere vakken soms te weinig tijd was.’
Een belangrijk onderdeel is de effectmeting van de verbeterplannen. ‘Basisvoorwaarden als teamcohesie, schoolleiderschap en leraarcompetenties vertalen wij in onderzoeksinstrumenten om de adviespraktijk te ondersteunen,’ vertelt Sleegers. ‘Dat doen we door ontwikkelingen op zwakke scholen, scholen die resultaten terug zien lopen of juist een volgende stap willen maken te meten en die gegevens van de scholen binnen het project terug te geven aan scholen. Die kennis hebben ze nodig om hun onderwijs te verbeteren. Met als uiteindelijk doel dat leraren en schoolleiders hun eigen werk leren onderzoeken en kritisch nadenken over hoe ze het onderwijs kunnen verbeteren. Zo onderzocht de jonge schoolleider hoe het verbeterplan zich ontwikkelde.' Van Dael: ‘Ze reflecteerde met leraren wat werkte en wat niet bij toegepaste interventies . Uiteindelijk is ze een onderzoekende aanpak klinkt abstract via de kijkwijzer zelf gaan toepassen in de kwaliteitszorg van de school. De aanpak heeft zijn vruchten afgeworpen. De school heeft inmiddels op overtuigende wijze een basisarrangement van de inspectie gekregen.'
Scholen die ertoe doen
De meerjaren effectmeting door hoogleraar Onderwijskunde Peter Sleegers en ‘Scholen die ertoe doen!’ zijn onderdeel van de LEA en inmiddels LEA-plus, de Lokaal Educatieve Agenda die gemeente en schoolbesturen tekenden en waarmee jaarlijks 2,1 miljoen in onderwijsverbetering wordt geïnvesteerd. Het doel is in 2014 geen enkele zwakke school meer te hebben in Almere. Uit de tussenrapportage bleek dat er in september 2012 nog 8 (zeer) zwakke scholen waren, 12 procent van het totaal.
Projectleider Hans van Dael en Peter Sleegers zijn tevreden. ‘De teruggang van zwakke scholen is in behoorlijk tempo gegaan. Het was een eyeopener dat je leraren in zo’n korte tijd in beweging kunt krijgen, dat ze weer trots worden op hun vak en het vertrouwen in collega’s terugkrijgen.'
Op schoolniveau ziet Van Dael dat leraren hun lessen beter op orde hebben. ‘De instructie en vakinhoudelijke kennis is door scholing enorm versterkt.’ Sleegers: ‘Ook kennis over hoe je een les voorbereidt, was er niet altijd. Daar heeft de school op ons advies externe training opgezet.’
Een verbeterpunt is het differentiëren in leerlingzorg. Van Dael: ‘Dat aspect verandert het langzaamst. Leraren hebben te weinig vaardigheden om te analyseren hoe kinderen leren.’ Dat heeft ook te maken met bureaucratie rond analyses, plannen en evaluaties. ‘Intern begeleiders zouden bijvoorbeeld meer moeten kijken hoe een kind leert in plaats van te hameren op de juiste documentatie. We ondersteunen ze daarin omdat we anders papierboeren houden, terwijl we denkende leraren nodig hebben.’
Deze artikelen zijn onderdeel van de Didactief-special Almere Leert! (september 2013), die tot stand is gekomen in opdracht en met financiële bijdrage van LEAplus Almere.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven