Onderzoek

OESO: Investeer in migrantenkind

Tekst Monique Marreveld
Gepubliceerd op 17-01-2016 Gewijzigd op 28-11-2016
Education at a Glance, het nieuwste rapport van de OESO, pleit voor v.v.e. voor migrantenkinderen. Het kan 2 jaar leerwinst opleveren.

De onderwijsrapportages van de OESO worden met de jaren steeds omvangrijker. En wat er vergeleken wordt, steeds ongelijksoortiger. Nederland staat in de grafiekjes meestal onder Mexico (inderdaad, op alfabet), maar soms ook opeens naast Slovenië of Rusland. Wat heb je eigenlijk aan een vergelijking met landen waar het onderwijs (en andere zaken ja...) echt heel anders is georganiseerd?

Uitgaven
Je weet in ieder geval dat we ´genoeg´ uitgeven. Onze uitgaven lagen met 5,5 procent van het bruto binnenlands product iets boven het OESO-gemiddelde (5,3 %). En met dat geld doen we het goed, jubelt het ministerie van OCW in de kamerbrief die de nieuwste Education at a Glance begeleidde, eind november 2015. Onze prestaties zijn bovengemiddeld. En inderdaad, het percentage 15-jarige zwakke presteerders in wiskunde (14 %) en begrijpend lezen (17 %) is lager in Nederland dan het OESO-gemiddelde (respectievelijk 22% en 24%) (pagina 199 van het rapport). Vraag is wat dat zegt over het onderwijsniveau in het algemeen in al die onderzochte landen. Zijn de curricula in Nederland en bijvoorbeeld Mexico vergelijkbaar?

Gemiddelde schoolklas
Een aantal zaken kun je wél heel goed naast elkaar leggen. De gemiddelde basisschoolklas telt binnen de OESO 21 leerlingen, 24 in de onderbouw van het voortgezet onderwijs. Dat beeld zal lang niet elke Nederlandse leraar herkennen. Zeker als we dan nog de verhouding leerling/leraar vergelijken: in de OESO gemiddeld 15/1 in het basisonderwijs. Gemiddelde groepsgrootte in het PO is in Nederland 23,3 (cijfers 2014).

Uitgaven per leerling stijgen in alle OESO-landen met het niveau. Gemiddeld is voortgezet onderwijs 1,2 keer duurder dan basisonderwijs; in Nederland 1,5 keer vanwege het groter aantal lesuren dat we geven. Het curriculum is dan wel weer opvallend flexibel in Nederland en Engeland vergeleken met veel andere OESO-landen. Verplichte onderwerpen maar flexibele instructietijden. Het maakt een bijzonder plaatje.

education curriculum 2MBO
Ook dat we met z´n allen meer uitgeven aan beroepsvorming in mbo 3 en 4 (dual-system apprenticeship at upper secondary level) dan aan algemeen vormende vakken is een feit, maar verschilt nogal binnen de OESO. Het verschil is 627 dollar in Oostenrijk, 1350 in Finland, 2640 in Duitsland en maar liefst 3146 in Nederland. Het kost wat maar dan heb je ook wat, zou je kunnen zeggen: Nederland heeft een relatief goede aansluiting op de arbeidsmarkt. In alle OESO-landen geldt: hoe hoger het opleidingsniveau, des te hoger de deelname aan de arbeidsmarkt. Van de Nederlandse hoger opgeleiden had in 2013 88% werk, gemiddeld gold dat binnen de OESO maar voor 83%. Zelfs in de groep zonder startkwalificatie lag het percentage hoger dan gemiddeld in Nederland, 59% had werk tegen 56% in andere OESO-landen.

VVE
Education at a Glance
bevat naast ontstellend veel cijfers (op in totaal 568 pagina's) ook boodschappen die politiek relevant zijn. Zo schrijft de OESO dat voor- en vroegschoolse educatie juist voor kinderen met een migrantenachtergrond belangrijk is. De 15-jarige immigranten die voor hun zesde jaar in een OESO-land terecht kwamen en daar ook v.v.e. (pre primary education) kregen, presteren beter – een verschil van maar liefst twee leerjaren – dan degenen die geen v.v.e. genoten. Een dergelijk onderzoeksresultaat van de OESO zou kunnen pleiten voor v.v.e. gericht op vluchtelingenkinderen, maar OCW roert deze kwestie in de kamerbrief niet aan.

Nederland loopt ook bepaald niet voorop in v.v.e., als we de OESO mogen geloven. In het rapport staat dat 74% van de 3-jarigen in OESO-landen v.v.e. krijgen en zelfs 80% in OESO-landen die deel uitmaken van de Europese Unie. Alleen in Nederland en Ierland hebben Europese kinderen volgens de OESO recht geen wettelijk recht op v.v.e., elders wel. Misschien dat een ander feit uit de OESO-analyse hiermee in verband kan worden gebracht: dat 72% van de eerste generatie hoger opgeleiden van 25-34 jaar oud in Nederlands voltijds werkt, maar slechts 57% van de vrouwen van die generatie en opleiding. Tegen respectievelijk 96 % en 94% in Denemarken.

Wel het vermelden waard acht het ministerie ICT-gebruik in het VO. In de onderbouw van het VO gebruikt gemiddeld 40% van de leraren meer dan 10 uur per week digitale leermiddelen, tegen 35% in Nederland. Dat kan beter, zegt OCW.

Gepubliceerd op 17 januari 2016.

Click here to revoke the Cookie consent