De term ‘vakmanschap’ heeft een positief imago. Het gaat vaak over een combinatie van hoofd- en handwerk, waarvoor scholing en ervaring nodig is. Maar wat bedoelen we daar precies mee? Specialistische kennis en een beroepsidentiteit die cruciaal zijn voor de innovatiekracht en groei van onze economie? Of flexibele, brede inzetbaarheid, 21st century skills en de bereidheid bij te dragen aan een ‘lerende economie’? Of doelen we op meer praktische vaardigheden van degenen die liever snel aan het werk gaan dan doorleren? De specialistische vakman, de brede vakman en de praktische vakman vinden we alle drie terug op het mbo. Hoe toekomstbestendig zijn hun banen? Een literatuurstudie en onderzoek naar beleidsscenario’s, data, interviews en focusgroepen leveren een beeld op dat genuanceerder is dan wat er veelal in de pers verschijnt.
De afgelopen twintig jaar is de werkgelegenheid in Nederland in de hoogst- en laagstbetaalde beroepen toegenomen, maar het middensegment (mbo-niveau) bleef achter. Ook is de koppeling tussen opleiding en beroep verzwakt, vooral in het mbo. Daardoor komen mbo’ers in een steeds bredere waaier aan beroepen terecht. En hoe zwakker de link, hoe lager het salaris.
Hoe zit het met de baanzekerheid en status van vakmensen? Breed opgeleide vakmensen vinden moeilijker een eerste baan, en hebben ook op latere leeftijd niet meer kans op werk dan specialistische vakmensen. Dat is tegen de verwachting in die nogal eens in de media wordt verspreid: vaak is de gedachte dat smal opgeleiden het moeilijker krijgen op de arbeidsmarkt naarmate ze ouder worden, doordat hun vaardigheden sneller verouderen. Brede vakmensen zouden zich beter aanpassen aan nieuwe ontwikkelingen. Uit onderzoek blijkt het tegendeel: beide typen vakmensen groeien door naar werk met een hogere status en blijven relatief makkelijk aan het werk. Alleen voor praktisch opgeleide vakmensen, die vooral routinematige en manuele taken hebben, geldt dit niet; zij blijven werken in de minst aantrekkelijke beroepen. Op de lange termijn staan hun kansen op de arbeidsmarkt onder druk.
We zien, kortom, geen bewijs voor de stelling dat het steeds belangrijker wordt om studenten in het mbo breed op te leiden: specialistisch opgeleide vakmensen hebben de beste baankansen en aantrekkelijk werk. Er zijn geen aanwijzingen dat dit de komende jaren gaat veranderen. Doordat het werk steeds complexer wordt, worden probleemoplossend vermogen en autonomie in het uitvoeren van werk, evenals taal- en rekenvaardigheden, wel steeds belangrijker. Juist in beroepen die vragen om deze cognitieve vaardigheden en autonomie, groeit de werkgelegenheid sterk.
Wat betekent dit voor het beroepsonderwijs? De vraag is: gaat het aanleren van algemene vaardigheden ten koste van het aanleren van specifieke vaardigheden? Er zijn grofweg twee stromingen te onderscheiden. De ene spreekt van een trade-off. Je kunt je tijd maar één keer besteden. Het is dus het één of het ander; een bredere opleiding gaat ten koste van de diepgang. Anderen vinden dat vakoverstijgende vaardigheden, zoals probleemoplossend vermogen, geïncorporeerd moeten worden in het onderwijs, door de werkvormen en de leeromgeving aan te passen. Vakkennis verwerven en leren samenwerken bijvoorbeeld kunnen goed tegelijkertijd plaatsvinden, zonder dat het één ten koste gaat van het ander. Het is dan de kunst om beide aspecten goed te integreren in het curriculum.
Leerrekening
Persoonlijke ontwikkelings- en werkgerelateerde doelen zijn allebei essentieel voor de toekomstbestendige vakman. Sterker nog, wie meer investeert in persoonlijke ontwikkeling levert beter werk af. Dat laatste stelt de Onderwijsraad (OR) in het rapport Vakmanschap voortdurend in beweging, dat in oktober 2016 verscheen. Met name van mbo 2-gediplomeerden of hoger zal later gevraagd worden een leven lang te blijven leren. Al in het vmbo en mbo moet er aandacht komen voor die noodzaak, vindt de raad, en moeten leerlingen zich daarvan bewust worden en er zelf verantwoordelijkheid voor leren nemen. De OR adviseert de loopbaanoriëntatie en -begeleiding in het mbo op termijn te verzwaren tot een resultaatsverplichting voor de student.
De aanbeveling van de OR komt op een moment dat er minder mensen met een opleiding tot mbo-niveau 4 aan scholing deelnemen dan tien jaar geleden. Ze is (samen met andere goede raad, uit hetzelfde rapport voor de periode na het mbo) overgenomen in het advies van de Sociaal-Economische Raad, Leren en ontwikkelen tijdens de loopbaan (maart 2017), en in het advies van de Commissie vraagfinanciering mbo, Doorleren werkt. Samen investeren in nieuwe zekerheid (april 2017). Deze commissie maakt korte metten met het vooroordeel dat mbo’ers niet gemotiveerd zouden zijn om door te leren. Onzin, blijkt uit een enquête die de commissie deed. Ze willen wel, maar ze hebben vooral behoefte aan financiële middelen om scholing te bekostigen, voldoende tijd, en een transparant en kwalitatief goed cursus- en opleidingsaanbod dat aansluit op wat zij nodig hebben. De commissie adviseert daarom mbo’ers een eigen leerrekening te geven, dus een budget dat zij zelfstandig aan scholing kunnen besteden, in combinatie met een samenhangend pakket van maatregelen op landelijk en regionaal niveau. / MM
De toekomst van vakmanschap. NRO-onderzoek, uitgevoerd door Research Centrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA)/Universiteit Maastricht, AMCIS/UvA, Kohnstamm Insituut en Expertisecentrum Beroepsonderwijs (ecbo), 2017.
Dit artikel verscheen in Didactief, juni 2017.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven