Onderzoek

Meertalig opvoeden: een troef of een vloek?

Tekst KU Leuven Stories
Gepubliceerd op 24-10-2023 Gewijzigd op 15-11-2023
Beeld Pixabay
Biedt een meertalige opvoeding nu voordelen en/of nadelen aan een kind? En wat is de beste aanpak? Wat zeggen de resultaten uit wetenschappelijk onderzoek? De KU Leuven interviewde Orhan Agirdag, hoofddocent in Vlaanderen en Amsterdam en lid van de Onderwijsraad.

Heel wat kleine kinderen in Vlaanderen groeien thuis op met een andere taal dan het Nederlands. Volgens het Agentschap Opgroeien (Kind en Gezin) was dat in 2022 in het Vlaamse Gewest maar liefst een derde: de taal die moeder en kind onderling spreken, is in 30,7 procent van de gezinnen niet het Nederlands. Maar dat hoeft geen probleem te zijn; zo blijkt uit wetenschappelijk onderzoek rond meertalig opvoeden.

Meertaligheid is met de regelmaat van de klok de topic van heel wat verhitte discussies. Wat voor de ene een troef is, is voor de andere een vloek. Wat zegt de wetenschap eigenlijk? Uit onderzoek blijkt dat meertaligheid verschillende voordelen biedt, schetst pedagogisch wetenschapper professor Orhan Agirdag van de Onderzoekseenheid Educatie, Cultuur en Samenleving aan de KU Leuven. Ten eerste is er het voor de hand liggende linguïstische aspect: Een goede taalvaardigheid in één taal, helpt de taalvaardigheid in een andere taal vooruit. Een andere moedertaal dan het Nederlands hoeft dus geen belemmering te zijn voor het leren van het Nederlands.

 

Bonus

Wat volgens Agirdag ook heel belangrijk is, is het socio-emotionele voordeel en de culturele bonus: Meerdere talen kunnen gebruiken betekent dat je met meer mensen kunt communiceren. “Het is belangrijk voor het welzijn van het kind dat het met zijn eigen grootouders kan praten, of met andere leden van de gemeenschap. Meertaligheid geeft je ook toegang tot het cultureel kapitaal van die andere taal – literatuur, theater en films – met andere woorden een bredere blik op de wereld.”

Uit neurologische studies blijkt dat meertaligheid ook een invloed kan hebben op de hersenstructuur en de hersenfuncties: “Onderzoekers veronderstellen dat dat te maken heeft met het feit dat meertalige kinderen leren om de verschillende talen uit elkaar te houden en om flexibel over te schakelen van de ene taal naar de andere. Die vaardigheden zijn uiteraard ook nuttig in andere domeinen. Er is wel nog wetenschappelijk debat over de mate van de cognitieve voordelen en hoe ze tot stand komen, maar de invloed is in ieder geval positief.” Ten slotte is er ook nog een economisch voordeel: meertaligheid is een troef op de arbeidsmarkt.

 

Goed onderwijs

Zijn er dan geen nadelen, zoals een kleinere woordenschat Nederlands of talen door elkaar haspelen? “Bij meertalige kinderen kan het gebeuren dat hun kennis van de verschillende talen niet gelijk opgaat. Misschien kennen ze 70 woorden in hun thuistaal en 70 woorden Nederlands, tegenover Nederlandstalige kinderen die op die leeftijd 100 woorden Nederlands kennen.” Het is dan niet helemaal fair om die 70 met die 100 te vergelijken. Want het goede nieuws is dat kinderen die achterstand in het Nederlands op een paar jaar tijd kunnen inhalen. “De enige voorwaarde voor dat laatste: goed onderwijs. Goede instructies van – genoeg en goed opgeleide! – begeleiders of leerkrachten, veel interactie met native speakers, veel spreekkansen… Wat je dus niet moet doen, is die kinderen apart zetten.”

Het goede nieuws is dat kinderen
hun achterstand in het Nederlands
op een paar jaar tijd kunnen inhalen.
De enige voorwaarde voor
dat laatste: goed onderwijs.

Wat het mengen van talen betreft, daar zijn we misschien wat te streng. Dat jonge kinderen talen door elkaar gebruiken, is normaal: hun doel is de boodschap overbrengen. Over hoe ze dat doen, denken ze nog niet na. Het is pas later dat kinderen leren om talen te onderscheiden en beter onder controle hebben wanneer ze welke taal gebruiken.

 

 

Statustalen

Als meertaligheid eigenlijk alleen voordelen biedt, waarom wordt het dan soms als problematisch voorgesteld? “Hersencellen discrimineren niet, maar onze maatschappij doet dat wel. Het lijkt alsof de voordelen niet voor alle talen gelden, maar alleen voor statustalen zoals Frans, Engels of Duits. Een koppel buitenlandse professoren die hier wonen en thuis Spaans en Engels spreken met hun kinderen: dat wordt als iets positief gezien. Maar een kind met een Arabische achtergrond krijgt op school misschien de boodschap dat het zijn moedertaal niet mag gebruiken. Dan wordt er gezwaaid met verboden en straffen.” Daarmee verwijst Agirdag naar de heersende taalideologie. Hoog aangeschreven talen zijn goed voor je carrière of handig tijdens de vakantie. Maar als het gaat om talen die lager staan in de pikorde, wordt er gesproken over onwil om te integreren, met de onderliggende gedachte dat dit type meertaligheid de cohesie van onze samenleving in de weg zou staan.

Hersencellen discrimineren niet, maar onze
maatschappij doet dat wel. Het lijkt alsof de
voordelen niet voor alle talen gelden,
maar alleen voor statustalen.

Als de thuistaal geen hoge waarde wordt toegeschreven, pikken kinderen dat geheid op. Zo ontstaan er heel wat negatieve gevoelens: de kinderen krijgen het idee dat hun eigen taal niet goed genoeg is, dat ze de controle verliezen omdat ze beperkt worden in hun taalkeuze. Met als gevolg bijvoorbeeld situaties waarin de kinderen weigeren om thuis hun thuistaal nog te spreken, omdat ze denken dat het geen meerwaarde biedt.

 

Rijke taal

De beste strategie om je kind goed Nederlands te leren is het een rijke taalomgeving aan te bieden – in welke taal dan ook: veel vertellen, boekjes voorlezen, peuters en kleuters zelf veel laten vertellen en subtiel hun foutjes verbeteren… “Ouders spreken best de taal waarin ze zich vlot kunnen uitdrukken.” Dat dat in een andere taal dan het Nederlands gebeurt, is geen probleem zolang er maar taalvaardigheid wordt opgebouwd. “Als ouders het Nederlands niet voldoende onder de knie hebben en toch Nederlands spreken met hun kinderen, dan krijg je een heel arme taal vol fouten. Dat leidt pas tot taalachterstand.” Als er dus sprake is van taalachterstand, ligt dat niet aan de vreemde taal, maar wel aan een gebrek aan een rijke taal.

Er bestaan vele wegen naar meertaligheid en anderstalige ouders vragen zich vaak af wat de beste is. Een toverformule bestaat er helaas niet, want elk gezin is anders en elk kind groeit anders op.

 

One parent, one language

Een eerste strategie is one parent, one language (OPOL): dat betekent dat elke ouder zijn of haar eigen taal spreekt, met al dan niet het Nederlands erbij. Deze aanpak zie je vaak bij gemengde koppels. Zowat drie kwart van de kinderen die met de OPOL-strategie opgroeien, worden later meertalig. Een vierde verliest één taal. Dat heeft veel te maken met de ‘derde ouder’: ouders voeden natuurlijk hun kind niet alleen op. De opvang of de school is als het ware de derde ouder en die spreekt Nederlands. “Een kind pikt dan de minderheidstaal soms niet op. Bovendien is het vaak onhaalbaar om de OPOL-strategie strikt toe te passen. Als je thuis twee talen strikt wil scheiden, kan dat een vlot taalgebruik beknotten. Een Turkse ouder zal zelden altijd Turks praten thuis als de partner een andere taal spreekt. Het komt er op neer dat ouders die hun kind met OPOL een minderheidstaal willen doorgeven, een tandje moeten bijsteken. Ze moeten zorgen voor voldoende taalinput en interactie.”

Een tweede strategie is om thuis enkel een minderheidstaal te spreken. Soms is dat een bewuste keuze van ouders die hun moedertaal willen beschermen. Soms valt er niet te kiezen, bijvoorbeeld bij een koppel Oekraïense vluchtelingen die het Nederlands niet machtig zijn. “Dat noemt men sequentiële meertaligheid. De kinderen zullen eerst de thuistaal leren, en dan later in de crèche en op school het Nederlands. Dat hoeft geen probleem te zijn – ik ben zelf ook enkel in het Turks opgevoed – zolang het aanbod in de thuistaal maar rijk genoeg is en de kinderen later in goed onderwijs terechtkomen.”

 

Troostwoorden

Vaak zijn deze ouders bezorgd dat de overgang van thuis naar de opvang of de school een taal- en cultuurschok kan zijn voor het kind. Daar is het zaak ervoor te zorgen dat die overgang wat verzacht wordt, bijvoorbeeld door begeleiders die de moedertaal van het kind spreken, of als dat niet mogelijk is, dat ouders bijvoorbeeld de begeleiders een lijstje ‘troostwoorden’ in de thuistaal meegeven, zodat ze in geval van traantjes het kind in zijn vertrouwde taal kunnen troosten.

Wat soms gebeurt, zonder dat het een bewuste strategie is, is talen mixen. Dan worden meerdere talen door elkaar gebruikt door één ouder of door allebei, omdat de verschillende talen even goed beheerst worden. Bezorgdheid over verwarring bij het kind hoeft er niet te zijn: mixen is een natuurlijke vorm van meertaligheid. We doen het allemaal wel eens, without even thinking about it. Wat wel weer een punt is: beide talen moeten even sterk aan bod komen, anders zal een kind niet meertalig worden. “Door slechts af en toe een woordje te horen, zal een kind een taal niet oppikken.”

De conclusie is dat het moeilijk is om ouders een eenduidig advies te geven over meertalig opvoeden. “Het enige wat we kunnen zeggen is: spreek met je kind in de taal die je goed kent en spreek veel! En als ouders willen dat hun kind meertalig wordt, dan zullen ze een extra inspanning moeten doen voor de thuistaal. Want het kind hoort de thuistaal nu eenmaal minder dan het Nederlands.”

Het enige wat we kunnen zeggen is:
spreek met je kind in de taal die
je goed kent en spreek veel!

Beleid

Wat het beleid betreft: als in de discussie over meertaligheid het woord ‘taalachterstand’ valt, wil Agirdag graag de puntjes op de i zetten: “Ook Nederlandstalige kinderen kunnen taalachterstand oplopen; we moeten taalachterstand ook onderscheiden van kansarmoede en slecht onderwijs. Uit onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat anderstalige kleuters minder ondersteuning krijgen in de opvang of op school – alsof de begeleiders of leerkrachten het opgeven om met die kinderen te praten. Die mensen moeten beter opgeleid worden om met anderstalige kinderen om te gaan.” Het heeft met andere woorden geen zin om naar de ouders te wijzen als het opvang- of onderwijssysteem faalt. Het is beter het licht van de zon niet te ontkennen, vindt Agirdag: “We hebben samen met een aantal partners, zoals het Agentschap Opgroeien, het project Pro-M gelanceerd: Professionals Opleiden over Vroege Meertaligheid. Daarmee willen we ouders advies geven, maar ook medewerkers van organisaties rond gezinsondersteuning, kribbes, scholen en bibliotheken opleiden over hoe ze best omgaan met meertaligheid. Het gaat ten slotte om een derde van de kinderen.”

 

Dit artikel verscheen eerder op de site van de KU Leuven.

Verder lezen

1 Verdiep je in meertaligheid
2 Vrijheid van onderwijs steeds minder vanzelfsprekend
3 Ideologie en feiten
4 Dossier: Meertaligheid

Click here to revoke the Cookie consent