De afgelegen ligging en de relatieve sociaal-economische achterstand van Caribisch Nederland, maakt het een zogenoemde remote area, een gebied dat vanwege het ‘afgelegen’ karakter moeite heeft personeel te vinden en te behouden.
Er is een beperkte instroom vanuit de ‘centralere’ gebieden, en hogeropgeleiden zijn vaak geneigd om zich buiten de eigen regio verder te ontplooien (grote uitstroom). Ook het Caribisch Nederlandse onderwijs kent deze uitdaging. Jaarlijks stroomt bijna 15 procent van de leraren uit, wat resulteert in een hoge vervangingsvraag. Het is een van de knelpunten waardoor de kwaliteit van het Caribisch Nederlandse onderwijs (nog) niet op het niveau van Europees Nederland is. Wel zijn er al grote stappen gezet. Zo concludeert de Onderwijsinspectie dat steeds meer instellingen hun onderwijs op voldoende niveau krijgen.
De opbouw van een stabiel (en kwalitatief sterk) lerarenbestand vergt nadere kennis over de motieven van leraren om in hun baan te blijven, dan wel om deze te willen verlaten. Daarom heeft het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) op verzoek van Maestro Kompas onderzoek verricht naar factoren die het meer of minder aantrekkelijk maken om les te geven in Caribisch Nederland (in deze studie ‘push- en pullfactoren’). Het onderzoek bestaat uit een vragenlijst onder lesgevend personeel uit het po, vo en mbo in Caribisch Nederland (43 procent respons) en interviews met onder meer leraren, beleidsmakers en schooldirecteurs.
Veel scholen in Caribisch Nederland (h)erkennen het hoge verloop onder lesgevend personeel. Dit resulteert vrijwel jaarlijks in een nieuwe samenstelling van het lerarenteam. Ongewenst voor de zittende leraren, voor het management en voor de leerlingen. Schoolleiders en HRM-medewerkers geven aan moeite te hebben om vacatures goed in te vullen. Het komt te vaak voor dat het aantal geschikte kandidaten gering is, waardoor er weinig keuze is.
Uit de enquête onder lesgevend personeel volgt dat de belangrijkste redenen om de huidige baan te verlaten hoge werkdruk, onvoldoende salaris en matige mogelijkheden voor professionalisering zijn. Op Sint Eustatius en Saba hebben de pushfactoren vaker te maken met de leefomstandigheden of het sociaal netwerk. Sint Eustatius en Saba zijn relatief klein vergeleken met Bonaire. Leraren noemen vaker dat de recreatiemogelijkheden en medische faciliteiten onvoldoende zijn, dat men is uitgekeken op het eiland, dat de sociale controle benauwend is of dat de partner er geen werk kan vinden. Hoewel werkgerelateerde factoren de meest genoemde vertrekredenen zijn, zijn de belangrijkste ‘blijfredenen’ ook werkgerelateerd. Vooral vanwege de uitdaging van het werk en de goede band met leerlingen willen leraren zich committeren aan hun baan.
De achtergrond van leraren in Caribisch Nederland is erg divers. Naast Caribische Nederlanders zijn het meestal immigranten, veelal van Europees Nederlandse komaf. Caribische Nederlandse leraren zijn vaak remigrant: zij zijn teruggekeerd naar hun eiland nadat ze buiten Caribisch Nederland een lerarenopleiding hebben gevolgd. Aangezien er geen structurele lerarenopleiding is in Caribisch Nederland, heeft een zeer groot deel van de Caribische Nederlanders tijdelijk elders gewoond.
De werkbeleving van deze twee groepen verschilt. Immigranten hebben meer behoefte aan voorlichting bij de sollicitatieprocedure en zijn gemiddeld minder tevreden met hun baan dan Caribische Nederlanders. Ze moeten vaak wennen aan de sociaal-culturele situatie op het eiland en het pedagogisch-didactisch klimaat op school. Ook de ‘blijfredenen’ verschillen. Voor Caribische Nederlanders is de belangrijkste ‘pullfactor’ veel vaker werkgerelateerd (voor 84%) dan voor immigranten (60%). Het gaat dan onder andere om het hebben van een goede band met de leerlingen, uitdagend werk of een vast dienstverband. Voor immigranten speelt het prettige eilandleven vaker een belangrijke rol. Ten slotte verschillen de toekomstverwachtingen tussen immigranten en Caribische Nederlanders. Voor de Europese Nederlanders is lesgeven in de Cariben tijdelijk: maar liefst drie kwart van hen verwacht binnen vijf jaar de huidige functie te verlaten, tegenover een kwart van de Caribische Nederlanders.
Wat kan er beter?
Ten eerste: verbeter de voorbereiding en voorlichting want met name Europese Nederlanders lijken vaak moeite te hebben met de aanpassing. Zet mensen in die ervaring hebben in het gebied.
Ten tweede: selecteer beter op motivatie, waarbij de wens om specifiek aan het Caribisch Nederlandse onderwijs bij te dragen een zeer krachtig motief is. In de praktijk is zo’n strenge selectie lastig, gezien het beperkte aanbod van personeel.
Ten derde: bied aantrekkelijkere werkomstandigheden en arbeidsvoorwaarden die kunnen bijdragen aan meer stabiliteit in het personeelsbestand. Bied bijvoorbeeld aantrekkelijke ontwikkelmogelijkheden, kijk naar de werkdruk onder personeel en investeer in de faciliteiten op school.
Ten slotte lijkt het installeren van een structurele lerarenopleiding (en/of verbeterd afstandsonderwijs) zinvol: studenten hoeven het gebied dan niet meer te verlaten om een lerarenopleiding te volgen (op Bonaire wordt er een lerarenopleiding van de Universiteit van Curaçao (LOFO, i.e. Lerarenopleiding Funderend Onderwijs) aangeboden, maar enkel bij voldoende aanmeldingen.)
Sinds opheffing van de Nederlandse Antillen in 2010 maken Bonaire, Saba en Sint Eustatius als ‘bijzondere gemeenten’ deel uit van Nederland. De drie eilanden, in de volksmond ook wel de ‘BES-eilanden’, vormen Caribisch Nederland. Door de staatkundige wijzigingen zijn de eilanden integraal deel uit gaan maken van het Nederlandse onderwijsstelsel en vallen daarom onder het toezicht van de Onderwijsinspectie. Caribisch Nederland verschilt echter op veel fronten van ‘Europees Nederland’. Niet alleen vanwege de ‘afgelegen’ ligging in de Caribische Zee, maar bijvoorbeeld ook vanwege grote sociaal-economische en culturele verschillen. Zo is het aandeel laagopgeleiden op de eilanden veel hoger dan in Europees Nederland en leeft een fors deel van de bevolking op of iets boven de armoedegrens. Ook onderling verschillen de eilanden sterk: geografisch (boven- dan wel benedenwinds), qua omvang en culturele compositie (zoals taal en religie), als qua invulling van het onderwijs. Zo is het Nederlands de instructietaal op Bonaire, terwijl dit op Saba en Sint Eustatius het Engels betreft. De voertaal op Bonaire is Papiaments, op Saba en Sint Eustatius is de voertaal Engels. Het Nederlands is wel een officiële taal in geheel Caribisch Nederland. Verder worden/zijn de eindtermen van het vo op Saba en Sint Eustatius ingericht volgens de richtlijnen van het Caribbean Examinations Council (CXC), waar veel onderwijssystemen in het Caribisch gebied bij zijn aangesloten.
Zie ook www.maestrokompas.org, een programma voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba dat tot doel heeft om samen met de regionale opleidingsinstituten te komen tot een regionale infrastructuur voor het opleiden van leraren.
Ardi Mommers (ROA)en Frank Cörvers is werkzaam bij het ROA en is hoogleraar aan de Leerstoel onderwijsarbeidsmarkt van het caOP.
Deze tweeledige, empirische studie is het overigens de derde uitgave in een reeks rapporten over de (knelpunten op de) lerarenmarkt in Caribisch Nederland. Zie voor eerdere rapporten www.roa.nl.
1 Het onderzoek: Lerarenmobiliteit in Caribisch Nederland: achtergrond, verblijf en vertrek
2 Kamerbrief voortgang verbeteringen kwaliteit onderwijs Caribisch Nederland
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven