Wat, wanneer en hoe zullen mensen in de toekomst leren? Wat zijn de gevolgen voor de onderwijskansen van verschillende groepen en wat betekent dat voor de inrichting van het onderwijs?
We gaan ervan uit dat demografische, economische, technologische en ecologische ontwikkelingen als drijvende kracht van invloed zijn op het leren in de toekomst. Ontwikkelingen op deze vier terreinen zullen doorwerken in het wat, het wanneer en het hoe van het leren We nemen het jaar 2050 als ijkpunt en we kiezen bewust voor het brede begrip leren en niet voor uitsluitend onderwijs, dat gaat over leren in georganiseerd verband.
Onder invloed van de genoemde drijvende krachten zal er een verschuiving optreden tussen verschillende doelen van het onderwijs. Aannemelijk is dat migratie de komende decennia zal aanhouden, waarbij de herkomst van migranten steeds gevarieerder zal worden, ook wel aangeduid met ‘superdiversiteit’. Bij het handhaven en bevorderen van de sociale en culturele samenhang van deze superdiverse samenleving zal naar verwachting een stevig beroep worden gedaan op het onderwijs. Dat zal leerlingen moeten stimuleren om interculturele vaardigheden te ontwikkelen, die nodig zijn voor succesvolle interculturele interactie. Toenemende mondialisering stelt ook eisen aan internationale vaardigheden, waaronder meertaligheid.
Vergaande technologische ontwikkelingen zorgen waarschijnlijk voor grote veranderingen op de arbeidsmarkt: er zullen banen verdwijnen, nieuwe bijkomen en de aard van het werk zal veranderen. Voor de banen in de toekomst zullen creativiteit, probleemoplossend vermogen, sociale intelligentie, samenwerken en communiceren belangrijk zijn.
Door de verwachte flexibilisering van arbeidsrelaties en door technologische ontwikkelingen, zullen werkenden steeds meer te maken krijgen met veroudering van kennis en vaardigheden. Dit vraagt om een andere verdeling van het leren over de levensloop. Leren op latere leeftijd – een leven lang formeel en informeel leren, zal belangrijker worden dan nu. Het initiële, door de overheid bekostigde en gereguleerde, onderwijs zal belangrijk blijven, maar zal zich waarschijnlijk meer dan nu richten op basiskennis en op brede competenties voor de langere termijn, waaronder het vermogen om te blijven leren. Toepassingsgerichte, specialistische en contextgebonden kennis en vaardigheden zullen vanwege hun grotere vatbaarheid voor veroudering meer volgens het just in time principe worden verworven. Dat kan gebeuren in formeel onderwijs, maar ook door informeel leren.
Technologische ontwikkelingen zijn de belangrijkste drijvende kracht voor veranderingen in de wijze van leren. De toegang tot kennisbronnen lijkt in de toekomst ongelimiteerd dankzij steeds betere mobiele apparaten en vooral door toenemende (inter)connectedness: de mogelijkheid om altijd en overal in verbinding te staan. Technologie biedt de mogelijkheid om onafhankelijker van tijd en plaats te leren: op tijden en plaatsen dat de vereiste kennis nodig is. Ook maakt technologie het mogelijk om meer gepersonaliseerd te leren. Dat wil zeggen: afgestemd op de leerbehoefte en voorkennis van de lerende. Kennis wordt bovendien in toenemende mate gratis verspreid, bijvoorbeeld via moocs. Vermenging van fysieke en virtuele omgeving biedt ook nieuwe mogelijkheden voor het beroepsonderwijs: van het ontwerpen van objecten of leren repareren daarvan, tot het creëren van natuurgetrouwe simulaties.
Ook de rol van docent verandert onder invloed van verdergaande ict-toepassingen. Het wordt mogelijk om gegevens over de wijze waarop een leerling tijdens het leerproces leert te analyseren en de leerling direct feedback te geven. De leraar is in die situatie niet langer de expert of specialist op een specifiek terrein; veel meer is de toekomstige rol van de leraar: het ontwerpen van het leerproces en het coachen van de leerling in zijn of haar ontwikkeling. Daarin is de leraar onvervangbaar, want niet elke leerling is in staat het eigen leerproces vorm te geven en feedback te organiseren.
Leren via ict zal het tijd- en plaatsgebonden, georganiseerde leren niet volledig vervangen, maar zal wel vaker een aanvulling vormen op het fysieke aanbod (het zogenoemde blended learning). Kortom, de scheidslijnen tussen institutioneel leren op school en leren daarbuiten zullen vervagen. Leren op school zal in de een of andere vorm echter blijven bestaan. Leren in een sociale omgeving, met ontmoeting en directe interactie zal in het funderend onderwijs en zeker in het basisonderwijs, belangrijk blijven. Juist vanwege de socialisatiedoelen van het onderwijs is die sociale omgeving ook wenselijk.
Hoewel de toekomst ongewis is, is het wel duidelijk dat er meer flexibiliteit en aanpassingsvermogen van mensen wordt verwacht. Wie uitsluitend is voorbereid op een specifiek beroep in de nabije toekomst, maar niet het vermogen heeft om zich aan te passen en ook niet het vermogen heeft ontwikkeld om te blijven leren, zal het in de toekomst moeilijk krijgen. Ook degenen die niet in staat zijn om hun maatwerk ‘leerloopbaan’ samen te stellen behoren tot de potentiële verliezers. Dat is echter niet zonder meer een kwestie van opleidingsniveau; meer dan opleidingsniveau wordt talent het onderscheidend vermogen, en talent is zeker niet voorbehouden aan hogeropgeleiden. Degenen die de slag lijken te verliezen moeten we dus eerder zoeken onder de ‘mindervaardigen’, de laaggetalenteerden en de niet-leerbaren. Opleidingsniveau is bovendien meer dan nu een momentopname, aangezien het leven lang leren in de toekomst niet langer een norm, maar een vanzelfsprekendheid is.
Winnaars zijn degenen die zijn toegerust met kwalificaties die in de toekomst (nog) belangrijker zullen zijn dan nu. Het gaat om leervermogen en intelligentie, om talent, vakmanschap, creativiteit en innovatievermogen. Tot de winnaars behoren ook degenen die sociaal zeer vaardig zijn: communicatief onderlegd, empathisch, sensitief; vaardigheden en eigenschappen die niet door computers of robots kunnen worden ontwikkeld.
Na het basisonderwijs doorlopen leerlingen in het voortgezet onderwijs nu min of meer gestandaardiseerde trajecten van een bepaald niveau. Mede dankzij digitale leermiddelen zal het in de toekomst makkelijker zijn om te differentiëren in niveau per leerling, en – voor eenzelfde leerling – tussen leergebieden. Het onderwijs zal veel meer afgestemd zijn op de individuele leerling en zijn of haar talentontwikkeling. Naarmate er per leerling meer naar vak of leerdomein wordt gedifferentieerd, verliest het aan betekenis om leerlingen te selecteren en te verwijzen naar aparte, uniforme niveaus. De huidige strikte indeling van het voortgezet onderwijs in niveaus zal uiteindelijk niet houdbaar blijken.
Om tegemoet te komen aan genoemde veranderingen zal de voorbereiding op de arbeidsmarkt minder gericht moeten zijn op de voorbereiding op een concreet beroep en meer op het toerusten van jongeren om zich te blijven ontwikkelen in hun verdere loopbaan door formeel en informeel leren. Inhoudelijk zal in het onderwijs de nadruk verder verschuiven naar het bijbrengen van meer generieke, niet aan een specifiek beroep gebonden, vaardigheden. Daarmee gaat het mbo meer op het vo lijken waardoor een vermenging voor de hand ligt.
Een knelpunt is dat bepaalde groepen minder goed in staat zullen zijn om die meer gepersonaliseerde loopbaan zelf vorm te geven. En dat wordt juist steeds belangrijker. Het huidige stelsel met geïnstitutionaliseerd leren beschermt groepen die niet over deze vaardigheid beschikken. Als die bescherming wegvalt neemt de ongelijkheid in onderwijs- en leerloopbanen mogelijk toe.
Nog een kwestie betreft de positie en rol van docenten. Naar verwachting zal deze veranderen naar een meer begeleidend docentschap. Dat zal van veel docenten een omslag vragen en het zal misschien ook de aantrekkingskracht van het beroep aantasten.
Tenslotte roept de ontwikkeling naar superdiversiteit in de samenleving de vraag op in welke mate de ontvangende samenleving zal meebewegen met de culturele identiteit van migranten. Krijgen de migranten van straks een Nederlands curriculum met daarin aandacht voor de Gouden Eeuw, of wordt dat wereldgeschiedenis vanuit diverse perspectieven? Het roept ook de vraag op of westerse waarden centraal blijven staan in het onderwijs of dat deze gerelativeerd worden ten gunste van andere perspectieven.
Lees hier het hele rapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau.
18-09-2015
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven