U heeft onder meer gekeken naar getalbegrip. Wat verstaat u daaronder?
'Belangrijk is het onderscheid tussen symbolisch en non-symbolisch getalbegrip. Bij het eerste gaat het bijvoorbeeld om telwoorden en het kennen van de telrij en getalsymbolen. Bij het tweede om het omgaan met aantallen zonder symbolen, bijvoorbeeld begrijpen dat de ene zak snoep groter is dan de andere. Beide vormen zijn belangrijk voor het ontwikkelen van rekenvaardigheid.'
Hoe verhouden zij zich tot elkaar?
'Er is lang gedacht dat de ontwikkeling van rekenvaardigheid begint met non-symbolisch getalbegrip, daarna symbolisch getalbegrip en daarna het echte rekenen. Maar onlangs werd duidelijk dat beide vormen van getalbegrip zich in interactie ontwikkelen en onderling afhankelijk zijn. Vanuit ons onderzoek kunnen we aanvullen dat er ook een wisselwerking is tussen rekenen en getalbegrip: door te rekenen ontwikkelen kinderen ook meer getalbegrip.'
Waar kunnen leerkrachten op letten?
'De basis voor getalbegrip moet in de kleuterklas ontwikkeld worden, anders krijgen kinderen later problemen met rekenen. Aan het eind van groep 2 moeten kleuters de getalsymbolen herkennen, de telrij kennen en begrijpen wat ze geteld hebben. De volgende stap is tellen vanaf een bepaald getal. Feitelijk ben je dan al met een simpele optelsom bezig. Als ze dat nog niet kunnen, moet je ingrijpen en veel oefenen. Dat kan met kleuters gelukkig op een speelse manier. Er zijn tal van telspelletjes.'
Getalbegrip is dus te trainen?
'Ja, althans symbolisch getalbegrip. Uit mijn onderzoek blijkt dat leerlingen bij een teltraining vergeleken met een controlegroep zonder training meer vooruitgaan. En training klinkt zwaar, maar je kunt dat zoals gezegd op een heel speelse manier doen. Non-symbolisch getalbegrip blijkt echter nauwelijks te trainen. We vonden verwaarloosbare verschillen tussen kinderen die wel en niet meededen aan de training.'
Het werkgeheugen is een tweede belangrijke voorspeller voor rekenvaardigheid. Wat is de rol daarvan?
'Leerlingen hebben hun werkgeheugen nodig om goed te kunnen rekenen, bijvoorbeeld om bij te houden wat ze al hebben geteld en welke stappen ze al hebben gezet. Vaak wordt gedacht: als we het werkgeheugen trainen, dan komt het met het rekenen vanzelf wel goed. Dat blijkt helaas niet waar. Het probleem is dat de componenten van het werkgeheugen die je voor rekenen nodig hebt, slechts beperkt te trainen zijn.'
Helpt het om zwakkere rekenaars kleinere stappen te laten maken?
'Ja, daarmee ontlast je het werkgeheugen en kunnen leerlingen hun energie gericht inzetten voor de rekentaak. Als leerkracht kun je bijvoorbeeld ondersteunende materialen bieden. Zo hebben zwakke rekenaars er baat bij om objecten die zij tellen in groepjes te ordenen, bijvoorbeeld van vijf of tien. Zo krijgen zij inzicht in de onderlinge verhoudingen tussen de aantallen, maar kunnen ze ook nog eens kijken wat ze al geteld hebben zonder te veel op hun werkgeheugen te hoeven steunen.'
Ilona Friso-van den Bos, Making Sense of Numbers: Early Mathematics Achievement and Working Memory in Primary School Children. Proefschrift Universiteit Utrecht, 2014. Dit onderzoek maakt deel uit van het MathChild-project waarbij leerlingen drie jaar lang in hun rekenontwikkeling zijn gevolgd, van groep 2 t/m 4.
Tekst Bea Ros
Dit artikel is eerder verschenen in Didactief, november 2014.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven