‘Ik was dertien toen ik begon met dichten. Dat waren veel Sinterklaasrijmpjes hoor. Ik vond ze zelf weliswaar heel mooi, maar liet ze aan niemand lezen. Zelfs niet aan het meisje voor wie ik ze schreef.’ Arjen Boswijk (xx) vertelt enthousiast over zijn eerste stappen als jonge dichter. Een tijd lang wist hij niet wat hij wilde worden, maar op de Pedagogische Academie in Assen zag hij het licht, tijdens een college jeugdliteratuur. ‘Het ging niet over poëzie vóór kinderen, maar over het schrijven van poëzie mét kinderen. Ik was verbijsterd. Ineens wist ik het: ik wil onderwijzer worden, maar ik wil nog méér. Ik wil van mijn hobby, het spelen met taal, mijn speerpunt maken.’
Drieëndertig jaar later heeft hij de methode van zijn inspirator Fred Portegies Zwart, een Amsterdamse scholendichter, uitgebreid met eigen ideeën. Op de Nassauschool in Groningen introduceerde hij het schrijven van poëzie. ‘Dat ging goed. Kinderen in de basisschoolleeftijd hebben vrijwel geen remmingen. Ze kunnen je enorm verrassen met taal en met hun durf. Ik zeg altijd: we gaan vandaag niet rijmen. Dat hoeft namelijk niet. Kinderen komen soms bij mijn tafel en zeggen: sorry meester, ik heb per ongeluk gerijmd. Per ongeluk is niet erg, zeg ik dan. Er mag best af en toe een mooi rijm tussen zitten. Als het maar niet alleen rijm is. We zijn niet allemaal een Willem Wilmink natuurlijk.’
Maar iedereen kan het. ‘Ik leer ze de spelregels van het dichten in een creatieve taalles. Bijvoorbeeld: zet niet te veel woorden op een regel. En: zorg ervoor dat je een regel herhaalt waar je heel tevreden over bent. Als ze vastlopen stel ik de vraag: wie, wat, waar, waarom en hoe? En de antwoorden daarop, dat wordt een gedicht. Poëzie is een wijze van schrijven waarin je probeert met zo weinig mogelijk woorden zo veel mogelijk te zeggen. Dat kan met mooie taal, maar ook met kale taal. Vandaag hebben we bijvoorbeeld een groepsgedicht geschreven. Het ging over het getal negen. Zo oud worden de kinderen dit jaar. Op deze manier maken we onze verjaardagskalender. Ja, een gezicht met een gedicht.
Bundels maakt Arjen ook. ‘Elk jaar maak ik er één met mijn klas. De mooiste gedichten die leerlingen geschreven hebben staan er in. De eerste bundel in 1979 was gestencild, had geen titel en de inkt was uitgelopen. De bundel van vorig jaar had een oplage van 750 en was professioneel gedrukt. Wat een verschil, hè?
Dit jaar heb ik voor het eerst geen eigen groep. Mijn doel is nu met alle kinderen van de school een bundel te maken. Laatst kwam er een vader die bij mij in de klas gezeten heeft, zijn kind aanmelden op onze school. “Ik heb ’m nog, hoor”, zei hij. Zo’n dichtenbundel gooi je niet weg, die hou je. Daarom probeer ik de bundels zo mooi mogelijk te maken.’ Zelf schrijft Arjen elke dag. ‘De kastanjeboom hier op het plein is een eeuwige inspiratiebron. Maar ook het nieuwe gebouw bijvoorbeeld, dat we paleis hebben genoemd. Prachtige term, toch?’ Dat dichten niet altijd vanzelf gaat, erkent hij. ‘Schrijven is schrappen. Zes van de zeven dagen denk ik: prullenmand! Maar in elk gedichtenschrift zit minimaal één mooi gedicht. Dat taal zo prachtig kan zijn, dat vind ik geweldig. Wanneer ik schrijf met kinderen en aan het eind van de dag is er één sprankelend gedicht, dan denk ik: wow!’
Dit artikel verscheen in Didactief, oktober 2012.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven