‘Je kunt een paard wel naar het water leiden, maar het enige water dat in zijn maag zal komen, is het water dat hij drinkt.’ Met deze inmiddels veel geciteerde zin begon onderwijspsycholoog Ernst Rothkopf zijn artikel over hoe mensen leren. Zijn metafoor maakt duidelijk dat het bij leren altijd om twee zaken gaat: er moet aanbod zijn (water) én iemand die dit aanbod daadwerkelijk gebruikt en in zich opneemt (het drinkende paard).
Het belangrijkste werk voor leraren is daarom ervoor zorgen dat leerlingen hun aanbod (willen) verorberen.
Rothkopfs theorie is een van de eerste waarin de lerende centraal staat en niet (louter) de lesstof of het gedrag van de leraar. Dat is belangrijk, want de leerling bepaalt of er wel of niet geleerd wordt. Jij kunt als de beste uitleggen hoe je moet worteltrekken of hoe belangrijk fotosynthese is voor het leven op aarde, maar als de leerling bij worteltrekken denkt aan groente in de moestuin of als hij met zijn hoofd helemaal niet bij de les is, valt al die fraaie uitleg in dorre grond.
Hoe stimuleer je
de verwerking
van lesstof?
De leerling moet de aangeboden lesstof verwerken en dit verwerkingsproces bepaalt uiteindelijk of en wat iemand leert. Dat betekent gelukkig niet dat jij als leraar er niet toe doet. Je bent waterdrager én je kunt leerlingen stimuleren tot activiteiten die het drinken, dus het leren, bevorderen.
Rothkopf noemt activiteiten die het leren bevorderen mathemagenisch (naar het Grieks: manthanein = leren + gignesthai = geboren worden). Het tegenovergestelde Het tegenovergestelde is wat Richard Clark later mathemathantisch zou noemen: activiteiten die averechts werken en het leren doden.
De hamvraag is uiteraard welke activiteiten mathemagenische kracht hebben. Gelukkig geeft Rothkopf daar ook antwoord op. Al is dat antwoord ook weer niet een eenvoudig receptenboek. Want of een activiteit verwerking van lesstof stimuleert, ligt mede aan de situatie en het lesdoel. Als je bijvoorbeeld wilt dat leerlingen leren nadenken over een tekst, helpt het niet als ze die tekst alleen scannen op moeilijke woorden en die uit hun hoofd leren.
Rothkopf onderscheidt drie categorieën van mathemagenische activiteiten. Daarbij neemt hij het leren van geschreven teksten als voorbeeld, iets wat leerlingen bij veel schoolvakken moeten doen. De eerste categorie is oriëntatie: het bewegen van leerlingen in de richting van wat ze moeten leren; het trekken en behouden van aandacht. Daarna volgt selectie: het specifiek richten van de aandacht op de taak, in dit geval het lezen van een tekst. Ten slotte verwerking: leerlingen moeten de aangeboden informatie in de tekst lezen, begrijpen en verbinden aan wat ze al weten over het betreffende onderwerp en dit alles in hun hersenen verwerken en opslaan.
De eerste twee activiteiten zijn direct te observeren. Je kunt zien of leerlingen beginnen aan hun taak en ermee bezig blijven. Maar of ze de informatie ook daadwerkelijk verwerken, is onzichtbaar. Je kunt immers niet in hun hoofd kijken. Je kunt het wel afleiden uit ander gedrag of leerlingen actief bevragen om zo het begrip te checken. Kunnen ze bijvoorbeeld een concept uit een tekst toepassen? Kunnen ze in een klassengesprek over de tekst een inhoudelijke bijdrage geven? Weten ze een week later nog wat ze gelezen hebben?
Kunst van lesgeven:
in elk hoofd het
leerproces opstarten
Aandacht voor mathemagenische activiteiten betekent dat je als leraar stilstaat bij wat het betekent om een bepaald lesdoel te behalen. Welke (denk)activiteiten moeten leerlingen daarvoor precies uitvoeren? Rothkopf zet hun leerproces centraal. Zijn boodschap is kort gezegd: als je met dat leerproces bij (het vormgeven van) je lessen rekening houdt, ondersteun je het leren van je leerlingen.
Hen bij de les houden is het begin. Oriëntatie en selectie – beginnen en bezig blijven met een leertaak – zijn gebaat bij een rustig klasklimaat. Dan kunnen leerlingen zich concentreren. Ook de klasindeling en -inrichting kunnen daarbij helpen. Je kunt hun aandacht sturen door heldere lesdoelen te stellen en deze aan het begin van de les toe te lichten.
Vervolgens kun je leerlingen helpen om de lesstof actief te verwerken en op te slaan in hun hersenen. Bij het lezen van een tekst helpt het bijvoorbeeld om vooraf, tijdens of na het lezen vragen te stellen. Hiermee stuur je het lees- en leergedrag van leerlingen. Daarom is het belangrijk dat de vragen die je stelt, passen bij het lesdoel. Laat je leerlingen bijvoorbeeld een tekst lezen om meer over onderwerp X te weten te komen of om inzicht te krijgen in tekststructuren? Jouw vragen en opdrachten sturen het leren in de gewenste richting.
Een ander voorbeeld is het activeren van voorkennis. Daardoor reik je leerlingen kapstokken aan om nieuwe lesstof aan op te hangen. Wat ook helpt, is om je in het hoofd van je leerling te verplaatsen: wat weet en kan iemand al en hoe passen deze nieuwe lesstof en lesdoel daarbij? Wat kan ik doen om de verwerking te stimuleren? Wat nodig is, kan per leerling verschillen. Net zoals de ene leerling zich vanzelf concentreert, terwijl de ander telkens weer afdwaalt, zo heeft de ene leerling meer zetjes en begeleiding nodig dan de ander om de lesstof te verwerken. Niet ieders hoofd is nu eenmaal hetzelfde. De kunst van lesgeven is om toch in elk hoofd het leerproces op gang te brengen. Het is de verdienste van Rothkopf dat hij daar de aandacht op heeft gevestigd.
Gratis download
Ga voor de volledige tekst met praktische tips en extra bronnen naar opdeschoudersvanreuzen.nl. |
Ernst Rothkopf, The concept of mathemagenic activities. Review of Educational Research, 1970.
Dit artikel verscheen in Didactief, december 2023.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven