Het was een flinke operatie: de invoering van de competentiegerichte kwalificaties in het mbo. Er werd maar liefst acht jaar voor uitgetrokken, van 2004 tot 2012. Nu is de vraag: heeft deze omwenteling de mbo’er ook iets opgeleverd? Het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) licht een tipje van de sluier op in het onderzoeksrapport Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2016.
Mbo’ers blijken vaker dan voorheen een vervolgopleiding te doen, op een hoger mbo-niveau danwel in het hbo. Goed nieuws, want hiermee vergroten ze hun kansen op de arbeidsmarkt. De competentiegerichte kwalificaties hebben het doorstromen vergemakkelijkt, stelt het ROA dat jaarlijks kijkt hoe jongeren het doen na het verlaten van hun opleiding (met of zonder diploma). Binnen het mbo-onderwijs is er meer aandacht gekomen voor algemene vaardigheden (‘generieke competenties’), zoals samenwerken, leren leren, problemen oplossen en communicatievaardigheden. Hierdoor hebben de studenten een betere basis voor vervolgonderwijs dan voorheen.
Maar er is ook minder goed nieuws. Het huidige onderwijs verslechtert de arbeidskansen van mbo’ers die direct na hun afstuderen aan de slag willen. Deze jongeren hebben meer moeite om werk te vinden en zijn dan ook vaker werkloos; de afgestudeerde mbo’ers die wél werk vinden, blijken vaker aan de slag te gaan buiten hun eigen studierichting. ‘Hun vakkennis blijft achter vergeleken met hun voorgangers,’ zegt Christoph Meng, die het ROA-onderzoek leidde. ‘Er is te veel nadruk op de generieke competenties komen te liggen.’
Het ROA adviseert mbo-scholen om een betere balans te zoeken tussen de ontwikkeling van vakspecifieke en generieke competenties. ‘Blijf inzetten op de vakkennis,’ zegt Meng. ‘Je wilt natuurlijk niet terug naar het klassikale onderwijs, waarbij de docent de stof in stukjes hakt en aan de studenten voorschotelt. Zelfstandig leren blijft belangrijk. Maar nu schieten mbo-scholen vaak door naar de andere kant. Wanneer studenten van de opleiding Boomverzorging geen boomtypen meer uit hun hoofd moeten leren, omdat je deze zou kunnen opzoeken op internet, dan ga je eigenlijk te ver.’
Een deel van de afgestudeerden zou achteraf een andere studiekeuze hebben gemaakt: binnen mbo-bbl gaat het om 15-22% van de studenten, binnen mbo-bol om 22-34%. ‘Als een derde van je studenten iets anders had willen doen, dan moeten de alarmbellen wel gaan rinkelen.’ De ‘switchers’ zijn overigens niet in de percentages meegenomen; als dat wel was gebeurt, waren de percentages nog hoger uitgevallen.
Ook bleken veel van de afgestudeerden achteraf ontevreden over de studiebegeleiding en beroepsvoorlichting. ‘Beroepsvoorlichting is natuurlijk belangrijk voor deze jongeren, zodat ze weten wat ze kunnen verwachten op de arbeidsmarkt en in welke sectoren ze mogelijk werk kunnen vinden.’ De aansluiting bij de arbeidsmarkt zou een centraal onderdeel van de opleiding moeten zijn, stelt Menk. ‘Een opleiding kan perfect in elkaar zitten, met uitstekende docenten en boeiend lesmateriaal, maar als de studenten vervolgens geen baan vinden, dan heb je als opleiding een probleem.’
ROA (2017). Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2016. Universiteit Maastricht.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven