Nieuws

Het verhaal van dyslexie

Tekst Eline Geus
Gepubliceerd op 29-07-2016 Gewijzigd op 12-07-2017
Dyslexie, er is al zoveel over geschreven, maar toch is er nog veel om te doen. Steeds meer kinderen krijgen de diagnose dyslexie en sommigen zijn überhaupt tegen het geven van het label dyslexie. En wat als je dyslexie hebt? Hoe dan verder? Vijf boeken vertellen wat we weten over dyslexie en hoe een kind met dyslexie geholpen kan worden.

Wat is dyslexie?

Dyslexie is een leerstoornis, zo schrijft Aryan van der Leij in Dit is dyslexie. Kinderen met dyslexie hebben een probleem met het lezen en/of spellen van woorden. Ze hebben een hardnekkige achterstand die niet verdwijnt na gerichte hulp. De nieuwe DSM (Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders -nr. 5, deze criteria voor diagnoses worden internationaal gebruikt) geeft voor het eerst een onderverdeling van de ernst van de dyslexie. Een kind kan nu een lichte, matige of ernstige vorm van dyslexie hebben. Maar dyslexie komt vaak niet alleen. Zo hebben kinderen met dyslexie ook vaak dyscalculie en andere ontwikkelingsstoornissen zoals ADHD en autisme.

Kinderen met dyslexie hebben moeite met lezen en/of spellen omdat de koppeling tussen de letter(s) en de klank (de klanktekenkoppeling) en het lezen van woorden niet genoeg geautomatiseerd zijn. Het lezen en verwerken van teksten gaat daardoor minder snel. Het begrijpen van een tekst komt ook in de knel, want alle aandacht gaat naar het technisch lezen van de woorden. De kinderen bouwen een minder goed beeld van de zinnen en de tekst op. Ook zwakke lezers kunnen hier problemen mee hebben, maar bij hen slaat gerichte begeleiding en oefening wel aan.

Dyslexie in de familie

Wanneer krijg je dyslexie? Van der Leij beschrijft dat dyslexie voor 60 tot 80% vastligt in de genen. Kinderen met dyslexie in de familie lopen een groter risico: 30 tot 40% van deze kinderen krijgt zelf ook dyslexie. Ook de structuur en functie van het brein spelen mee. Maar dat betekent niet dat het voor kinderen met dyslexie in de familie een verloren zaak is. De omgeving van het kind, bijvoorbeeld thuis en op school, heeft voor 40 tot 20% invloed op de ontwikkeling van dyslexie. Veel boeken in de klas en voorlezende ouders blijven dus belangrijk, stelt Van der Leij. Het is een samenspel van biologische en omgevingsfactoren. Dat betekent dat de verschillen die zich voordoen tussen kinderen voor een groot deel erfelijk bepaald zijn. Stel, de hele klas krijgt meer leesinstructie, dan gaat het gemiddelde van de hele klas erop vooruit. Maar er blijft altijd een onder- en bovenkant van de groep. Van der Leij vergelijkt het met een talent voor sporten: ondanks dat de klas evenveel les krijgt, zullen er altijd een paar leerlingen uitblinken en een paar leerlingen meer moeite hebben.

Wim Tops en Gitte Boons dragen in hun boek Dyslexie en moderne vreemde talen ook andere verklaringen aan. Zo kan er bij kinderen met dyslexie ook iets mis zijn in de algemene informatieverwerking. En de executieve functies die ons helpen om kennis en regels toe te passen in nieuwe situaties zijn wellicht minder ontwikkeld. Maar deze verklaringen voor dyslexie zijn nog niet veel onderzocht.

Wel of geen dyslexie?

Van der Leij pleit ervoor om zo vroeg mogelijk hulp te bieden aan het kind. Al in groep twee kunnen er aanwijzingen zijn voor wie een zwakke lezer wordt, bijvoorbeeld het aantal letters dat het kind kent. De snelheid waarmee een kind plaatjes en letters kan benoemen is ook een voorspeller. Er kan daarnaast gekeken worden naar het klankbewustzijn van het kind, door het bijvoorbeeld woorden te laten hakken en plakken (b/l/oe/m -> /bloem/). In groep 3 kan er gekeken worden naar de klanktekenkoppeling en in groep 4 moet de leessnelheid hoog genoeg zijn. Als de snelheid achterblijft, is er waarschijnlijk een automatiseringsprobleem.  Maar hiermee spoor je alle zwakke lezers op, niet alleen de kinderen met dyslexie. Om van dyslexie te kunnen spreken moet de leesontwikkeling zwak zijn en achterblijven ondanks extra begeleiding.

Omdat er ook erfelijke en omgevingsfactoren spelen bij dyslexie is het belangrijk om ook naar de geletterdheid van de thuisomgeving en de leesproblemen in de familie te kijken, zo schrijft Van der Leij. Van der Leij benadrukt tot slot dat dyslexie soms pas tot uiting komt aan het einde van de basisschool of het begin van de middelbare school. Het is dus belangrijk om alert te blijven op de leesontwikkeling. Van der Leij geeft in zijn boek voorbeelden van testen voor het begin tot het eind van de basisschool en het voortgezet onderwijs.

Problemen in het vreemdetalenonderwijs

Tops en Boons beschrijven hoe lastig het is voor kinderen met dyslexie om een nieuwe taal te leren op school. Het koppelen van klanken aan tekens is voor hen vaak al lastig in de moedertaal, laat staan in de nieuwe taal. Zeker bij talen waarbij een klank op veel verschillende manieren geschreven kan worden, zoals bij de Engelse taal, is het moeilijk. Kinderen met dyslexie hebben extra tijd nodig om dit te automatiseren.

Maar ook de manier waarop lesgegeven wordt maakt verschil. In de lessen Engels, Frans en Duits krijgen kinderen meestal instructie in het Nederlands met een thematische lesmethode. Hierdoor begint de methode niet bij de makkelijkste of meest gebruikte woorden, maar bij woorden die bij het thema horen en misschien helemaal niet de belangrijkste woorden zijn om je in de taal te kunnen redden. Ook Mieke Urff benoemt dit probleem in Dyslexie: werk in uitvoering!. Bovendien komt er steeds meer aandacht voor het leren communiceren in plaats van voor grammatica en woordenschat, zo constateren Tops en Boons. Spreken, schrijven, luisteren en lezen komen voorop. Dat klinkt heel aantrekkelijk, maar juist dyslectische kinderen hebben behoefte aan expliciete grammaticalessen en het leren van woordenschat. Het is voor hen moeilijk om zelf spellingsregels of betekenissen van woorden af te leiden uit de tekst. Urff noemt als oplossing om eerder te beginnen met Engels op de basisschool, zodat kinderen langer de tijd hebben om aan de klanktekenkoppeling te wennen.

Dyslexie, wat nu?

Naast uitleg over dyslexie geven de boeken ook veel praktische tips. De rode draad door de tips van Van der Leij is zijn onvrede met het leerstofjaarklassensysteem. Hij ziet het liefst dat dit wordt losgelaten en er instructie op niveau wordt gegeven aan alle kinderen. Hierdoor wordt ook maatwerk voor de kinderen met dyslexie makkelijker. Daarnaast ziet Van der Leij graag dat individuele hulp vanaf de kleuterklas al aan alle risicoleerlingen aangeboden wordt. Doe je dat niet, dan beginnen deze kinderen al met een achterstand in groep 3. Begeleiding voor alle risicoleerlingen is financieel en organisatorisch lastig te realiseren. Hij raadt daarom aan om gebruik te maken van effectieve digitale programma’s, bijvoorbeeld Letters in Beweging of Bouw!. Deze digitale programma’s geven het kind individuele aandacht en veel feedback. Van der Leij benadrukt dat volhouden van het programma erg belangrijk is voor de effectiviteit ervan.

Maatwerk

Maar niet alle interventies en hulpmiddelen zijn geschikt voor hetzelfde doel. Van der Leij en Tops en Boons beschrijven drie soorten doelen, namelijk remediëren, compenseren en dispenseren. De bovengenoemde digitale programma’s zijn gericht op het verbeteren van de taalvaardigheid en zijn dus remediërend. Bij compenserende interventies leren kinderen bijvoorbeeld strategieën bij het lezen van teksten of om woorden op te splitsen in bekende delen. Dispenserende maatregelen zijn bijvoorbeeld het werken met een laptop of met een luisterboek.

lezen op een boekenstapelTops en Boons benadrukken dat bij de keuze voor begeleiding en programma’s maatwerk nodig is. Wat bij het ene kind werkt, is niet per se gewenst bij het andere. Kinderen met dyslexie hebben volgens hen 20% meer tijd nodig voor toetsen. Ze geven een boel tips gericht op het onderwijs in vreemde talen, die eigenlijk ook in andere vakgebieden gelden. Leerlingen kunnen tekst-naar-spraakprogramma’s, zoals Sprint, gebruiken om vertrouwd te raken met de klanktekenkoppeling. De computer kan ook van pas komen bij het digitaal overhoren van woordjes en het lezen van audioboeken. Audioboeken kunnen kinderen helpen om hun plezier in lezen te behouden. Ook met luisteren hebben sommige leerlingen met dyslexie moeite. Met beeldmateriaal of een gatentekst krijgen de leerlingen meer zicht op de context, wat hen kan helpen.

Voor begrijpend lezen kunnen strategieën aangeleerd worden, bijvoorbeeld via rolwisselend lezen (reciprocal teaching). Dit kan ook ingezet worden voor de woordenschat. Een samenvatting van de tekst vooraf bespreken met kinderen helpt hen te begrijpen waar de tekst over zal gaan. Preteaching dus. Wat betreft spelling kan met een spellingsdictee achterhaald worden welke spellingsregels de leerling lastig vindt. Kaarten met daarop de spellingsregels gevisualiseerd zijn een handig steuntje en helpen de regels te automatiseren. Wat betreft het schrijfonderwijs geeft Mieke Urff in Dyslexie: werk in uitvoering de tip om ook op tekstniveau hulp te bieden door bijvoorbeeld van tevoren een mindmap te laten maken over de tekst die het kind gaat schrijven.

Intern begeleider

Urff geeft in Dyslexie: werk in uitvoering! praktische tips speciaal voor de intern begeleider. Zo is het belangrijk om te overzien wie welke kennis over dyslexie moet hebben binnen de school. Een leraar en een directeur hebben andere kennis nodig. De intern begeleider heeft volgens Urff ook de taak om een beleid op taalonderwijs en dyslexie te ontwikkelen. Krijgen kinderen met dyslexie bijvoorbeeld extra begeleiding als ze een spreekbeurt moeten houden, mogen ze ook audioboeken gebruiken voor hun boekverslag en krijgen ze extra tijd bij toetsen? Zowel handig voor de intern begeleider als de leraar is de hulpwaaier Dyslexie, tips en strategieën bij de hand, door Marjolein Naaktgeboren en Sonja Prins. Deze geeft kort en bondig een overzicht van uitleg over dyslexie en tips voor in de klas.

Acceptatie en zelfvertrouwen

Een van de rode draden die door alle boeken heen loopt is dat ook de mogelijkheden en talenten van het kind benadrukt moeten worden. Dyslexie is maar één kant van het kind. Urff heeft het bewust over kinderen met dyslexie en niet over dyslecten, omdat een kind meer is dan dyslexie. Ze schrijft dat kinderen niet anders willen zijn dan anderen. Ook Marianne Chatriot beschrijft dat in haar boek Zoveel meer dan dyslexie: leesproblemen in proportie zien. In verhalende vorm vertelt het boek hoe kinderen zich afgewezen kunnen voelen door hun dyslexie. Sommige kinderen willen geen gebruik maken van hulpmiddelen, omdat ze dan anders zijn dan anderen. In andere gevallen erkent de ouder of leerkracht het probleem niet en wordt het kind als lui of dom bestempeld. Chatriot’s boodschap is om aandacht voor het kind te houden, hoe het kind zich voelt bij de dyslexie en waar het mee zit. Want tijdige hulp op het lezen is één ding, maar een kind moet ook goed in zijn vel zitten.

Literatuur

Aryan Van der Leij, ‘Dit is dyslexie’, uitgeverij Lannoo Campus, 2016

Marjolein Naaktgeboren en Sonja Prins, ‘Hulpwaaier dyslexie: tips en strategieën bij de hand’, uitgeverij Pica, 2013

Marianne Chatriot, Zoveel meer dan dyslexie: leesproblemen in proportie zien’, uitgeverij Nieuwezijds, 2015

Wim Tops en Gitte Boons, ‘Dyslexie en moderne vreemde talen’, uitgeverij Garant, 2013

Mieke Urff, ‘Dyslexie: werk in uitvoering!’, in de reeks TIB Tools, uitgeverij Instondo, 2014

 

Click here to revoke the Cookie consent