Nieuws

Het roer moet om: toezicht is contraproductief voor gewichtenleerling

Tekst Henk Blok
Gepubliceerd op 03-05-2017 Gewijzigd op 03-05-2017
Beeld Remco Schoppert
De Onderwijsinspectie legt de lat lager voor scholen met gewichtenleerlingen. Dat is geen stimulans om achterstanden weg te werken. Het kan anders: bekijk de opbrengsten apart voor deze leerlingen, en beoordeel scholen op goede resultaten.

De Inspectie van het Onderwijs is op zoek naar een nieuw model voor leerresultaten in het basisonderwijs, dat ze per augustus 2019 wil invoeren. Het huidige model voldoet niet meer, vindt de inspectie, omdat het onvoldoende recht doet aan de gevolgen van passend onderwijs. Het nieuwe model zou ook de eigen verantwoording van schoolbesturen over hun resultaten moeten versterken.

Maar wat de inspectie niet vermeldt, is het al vele jaren belangrijkste manco van het model, namelijk dat het erg nadelig is voor gewichtenleerlingen. Naarmate een school meer gewichtenleerlingen heeft, is de inspectie tevreden met lagere leeropbrengsten. Waar onderwijskundigen scholen juist stimuleren om hoge verwachtingen van hun leerlingen te hebben, verwacht de inspectie dus het tegenovergestelde. Een school zonder gewichtenleerlingen moet op de Centrale Eindtoets een gemiddelde van tenminste 535,2 halen voor het predicaat ‘voldoende eindopbrengsten’, zoals beschreven in de begin dit jaar gewijzigde Regeling Leerresultaten PO 2014. Maar voor een school met 50% gewichtenleerlingen ligt de lat veel lager, namelijk op 528,0. En voor een school die uitsluitend gewichtenleerlingen telt, ligt de lat nog maar op 526,7. Deze wijze van normeren is bepaald geen stimulans voor scholen om de achterstand van gewichtenleerlingen weg te werken.

Wettelijke basis

De lagere verwachtingen van scholen met gewichtenleerlingen zijn overigens geen verzinsel van de inspectie, maar hebben een wettelijke basis. In artikel 10a van de Wet op het primair onderwijs is vastgelegd dat scholen moeten worden vergeleken met scholen met eenzelfde soort leerlingenbestand – lees: hetzelfde percentage gewichtenleerlingen. inspecteur bij een schoolDit artikel is met ingang van 1 augustus 2010 aan de wet toegevoegd, ondanks bezwaren van de Onderwijsraad: die vindt de ongelijke verwachtingen ‘onaanvaardbaar vanuit het principe dat de leerplicht een zeker individueel recht op een minimum kwaliteitsniveau in zich draagt’ (zie het advies Minimum leerresultaten, interventie en intern toezicht). Hier wreekt zich dat de Nederlandse wetgeving alleen de leerplicht kent, maar niet het leerrecht: nergens is vastgelegd dat leerlingen recht hebben op deugdelijk onderwijs, laat staan op onderwijs dat erop is gericht onderwijsachterstand als gevolg van sociaaleconomische factoren weg te werken.

Het roer moet om. Het nieuwe leerresultatenmodel zou de onderwijskansen van gewichtenleerlingen moeten bevorderen. Daarvoor is het nodig dat de inspectie scholen bevraagt over de leeropbrengsten voor deze leerlingen. Scholen waar de gewichtenleerlingen op de Centrale Eindtoets een gemiddelde halen van om en nabij het landelijke gemiddelde van 535, hebben hun maatschappelijke opdracht – het bestrijden van onderwijsachterstand – goed uitgevoerd. Deze scholen verdienen een pluim, en zijn een voorbeeld voor scholen waar de gewichtenleerlingen aan het einde van de basisschool nog steeds een grote achterstand hebben.

Gewichtenleerlingen zijn
geen excuus voor lagere opbrengsten

Helaas speelt het onderscheid tussen gewichten- en niet-gewichtenleerlingen geen rol in de manier waarop de inspectie leeropbrengsten waardeert; zij let alleen op het resultaat over alle leerlingen samen. Dat is een gemiste kans voor scholen, omdat ze nu niet worden beoordeeld op hun resultaten voor gewichtenleerlingen. Ook ouders van gewichtenleerlingen, die voor hun kind een effectieve school wensen, zijn met het algemene kwaliteitsoordeel van de inspectie weinig geholpen. Ook voor schoolbesturen laat de inspectie belangrijke vragen onbeantwoord. Want hoe besteden besturen bijvoorbeeld de gewichtengelden? En is deze besteding wel doeltreffend, gezien de leeropbrengsten van gewichtenleerlingen?

Hoofdzaak is, kortom, dat gewichtenleerlingen op een school geen excuus meer mogen zijn voor lagere leeropbrengsten. In plaats daarvan moet de aandacht uitgaan naar de leeropbrengsten apart voor gewichtenleerlingen en niet-gewichtenleerlingen.

Statistische oplossing

Je zou kunnen tegenwerpen dat het lastig is om op scholen met weinig gewichtenleerlingen een betrouwbare schatting te maken van de leeropbrengsten voor deze leerlingen . Maar hier zijn statistische oplossingen voor, zoals een nauwkeurigheidsmarge rond het gemiddelde. Hoe kleiner het aantal gewichtenleerlingen in leerjaar 8, hoe groter de marge. Zo’n statistische oplossing beschermt scholen tegen onterechte conclusies na bijvoorbeeld een eenmalig zwakke instroom. Dat deze werkwijze goed is uit te voeren, demonstreerden we onlangs voor het Amsterdamse basisonderwijs in een onderzoek voor Onderwijs Consumenten Organisatie (OCO, zie nota Naar effectiever onderwijs voor Amsterdamse gewichtenleerlingen).

In gesprekken met scholen en schoolbesturen bleek dat zij moeilijk in beweging zijn te krijgen, doordat ze, begrijpelijk overigens, beducht zijn voor het inspectieoordeel. ‘De blik van de inspectie is de realiteit waarmee we te maken hebben,’ luidde een gehoorde verzuchting. Des te belangrijker is het dat de inspectie haar contraproductieve toezicht loslaat, en zich daadwerkelijk inzet voor de onderwijskansen van gewichtenleerlingen.


Henk Blok was jarenlang werkzaam als onderzoeker bij het Kohnstamm Instituut, en is nu werkzaam bij Onderwijs Consumenten Organisatie (OCO). Lees meer over zijn aanbevelingen over gewichtenleerlingen op onderwijsconsument.nl.

Dit artikel verscheen in Didactief, mei 2017.

Click here to revoke the Cookie consent