Onderzoek

Het puberbrein en de neurowetenschap

Tekst Ilona Benneker
Gepubliceerd op 05-12-2019 Gewijzigd op 12-12-2019
Waar denkt u aan bij het woord ‘puberbrein’? De kans is groot dat er nu woorden als onverantwoordelijk, lui en egocentrisch bij u opkomen. Da's jammer.

Naast dat de puberteit voor pubers zelf, hun ouders en hun docenten een uitdagende periode kan zijn, gepaard gaand met conflicten, impulsiviteit en een toename van risicogedrag, is het tevens een fase met nieuwe mogelijkheden, keuzes en ontwikkelingen. Neurowetenschappelijke informatie omtrent de werking en ontwikkeling van hersenen heeft invloed op de maatschappij.

Om erachter te komen hoe deze wetenschappelijke kennis omtrent de hersenen van adolescenten, ouders en hun adolescenten beïnvloedt, hebben onderzoekers gekeken naar associaties van adolescenten en ouders op het woord ‘het puberbrein’. Uit de resultaten blijkt dat verreweg de meeste associaties te maken hadden met het gedrag van de adolescenten (zie figuur 1) en dan met name negatief gedrag, zoals slordig, onbeleefd en lui.

Figuur 1: Associaties van adolescenten, adolescenten over ouders, ouders en ouders over adolescenten met betrekking tot het woord ‘puberbrein’ verdeeld over vier categorieën: gedrag, ontwikkeling, synoniemen en diversen.

Verdere analyse van de resultaten (zie figuur 2) toonde dat ouders vaker negatieve gedragingen associëren met het puberbrein dan adolescenten zelf. Ouders noemen hierbij veelal het woord risicogedrag. Adolescenten zelf denken dat ouders vaak negatief zijn over het ‘puberbrein’ en zij gebruiken daarvoor woorden als lastig, irritant en brutaal. Bij het noemen van positieve gedragingen, zoals leergierig en makkelijk, blijkt er geen verschil te zijn tussen ouders en adolescenten. Daarnaast is het interessant dat ouders bij het woord puberbrein ook vaak naar zichzelf kijken en aangeven dat ‘het een uitdaging is’.

Figuur 2: Associaties van adolescenten, adolescenten over ouders, ouders en ouders over adolescenten met betrekking tot het woord ‘puberbrein’ in de categorie gedrag verdeeld over vijf subcategorieën: gewenst, risicogedrag, ongewenst, neutraal en gedrag ouders.

De onderzoekers analyseerden ook hoe positief of negatief gebrachte wetenschappelijke informatie omtrent het puberbrein het gedrag van adolescenten beïnvloedt. Adolescenten die negatief dachten over het puberbrein vertoonden meer risicogedrag, terwijl positieve gedachten juist leiden tot de ontwikkeling van betere strategieën tegen falen.

De bevindingen van het onderzoek bevestigen de voornamelijk negatieve ideeën die er bestaan over de werking en ontwikkeling van het puberbrein. Deze ideeën leiden tot versterking van negatieve gedragingen, zoals risicogedrag, en kunnen uiteindelijk leiden tot een soort selffulfilling prophecy. Dit onderzoek laat zien hoe belangrijk het is dat wetenschappelijke informatie over het puberbrein correct en gebalanceerd weergegeven wordt. Hier ligt een moeilijke en uitdagende taak voor (onderwijs)neurowetenschappers. Zij dienen zich bewust te zijn van hun invloed op de maatschappij. Het onderwijs zou hierbij wel eens een sleutelrol kunnen spelen als dé verbinding tussen neurowetenschappelijke bevindingen en de maatschappij. 

Altikulaç, S., Lee, N. C., van der Veen, C., Benneker, I., Krabbendam, L., & van Atteveldt, N. (2018). The Teenage Brain: Public Perceptions of Neurocognitive Development during Adolescence. Journal of Cognitive Neuroscience, 1-21

Click here to revoke the Cookie consent