Pas na de Tweede Wereldoorlog zag de overheid het belang van beroepsonderwijs in. Toen waren er veel arbeidskrachten nodig om het land weer op te bouwen, en drong het besef door dat je door mensen een vak te leren de productie kunt verhogen. De overheid begon het beroepsonderwijs te financieren en te reguleren.
In die tijd waren het beroepsonderwijs en het algemeen vormend onderwijs nog strikt gescheiden. Kinderen die naar de ambachtsschool of huishoudschool gingen, hoefden alleen specifieke vakkennis op te doen, vond men. Maar in de jaren zestig kwam daar verandering in. In 1968 werd al het onderwijs tussen de basisschool en de universiteit in één wet geregeld: de Mammoetwet. In het beroepsonderwijs kwam meer aandacht voor algemene vorming, waardoor doorstroming van en naar andere vormen van onderwijs mogelijk werd. Leerlingen konden na de beroepsopleiding verder naar het hoger onderwijs, en ook tussentijdse op- en afstroom werd eenvoudiger.
Maar tijdens de economische crisis van de jaren tachtig komt er kritiek vanuit het bedrijfsleven: het beroepsonderwijs is te algemeen geworden. Jongeren kunnen geen hamer meer vasthouden, klagen de werkgevers; de opleidingen zijn te ver verwijderd geraakt van de beroepspraktijk. Met de invoering van de Wet educatie beroepsonderwijs (WEB) in 1996 komt daar verandering in. Er kwam een landelijke kwalificatiestructuur, onderwijsinstellingen moesten hun beroepsopleidingen meer gaan vormen naar de behoeften van het bedrijfsleven. Voor ieder beroep stelde de branche met het onderwijs voortaan een kwalificatiedossier op, waar in stond welke kennis en vaardigheden leerlingen tijdens de opleiding moesten verwerven.
Met de invoering van de kwalificatiestructuur ontstond ook de discussie over de aard van de kwalificaties die moesten worden geleerd. Moet je op een beroepsopleiding vooral de fijne kneepjes van het vak leren, vroeg men zich af, of ook competenties als klantvriendelijkheid, zelfstandigheid, en het kunnen werken in teamverband? Een tijdlang werd meer de nadruk gelegd op toepassingsgerichte competenties, maar de laatste tijd heerst weer het gevoel dat het beroep zelf centraal moet staan. Het blijft een lastig vraagstuk: neem je het beroep zoals het nu is als uitgangspunt, of kijk je naar hoe het beroep in de toekomst zou kunnen worden, en de competenties die daarbij horen?
De invoering van de WEB bracht nog meer veranderingen met zich mee. Zo werd het mbo voortaan georganiseerd in regionale opleidingencentra (roc's), waarin alle sectoren, niveaus én het volwassenenonderwijs werden samengebracht. De inspiratiebron voor deze opzet waren de Amerikaanse community colleges: laagdrempelige onderwijsinstellingen die veel verschillende opleidingen aanboden en een duidelijke binding hadden met de regio. De gedachte was dat je, door verschillende opleidingen onder één dak bijeen te brengen, het overstappen zou vergemakkelijken. Bijvoorbeeld voor nieuwkomers, die op het roc eerst kunnen inburgeren via volwasseneneducatie, en vervolgens met een mbo-opleiding worden klaargestoomd voor de arbeidsmarkt. Maar de belangrijkste reden voor de oprichting van de roc's was - laten we eerlijk zijn - een financiële: door schaalvergroting kon nu eenmaal veel geld worden bespaard.
Dat laatste pakte niet in alle gevallen goed uit: grote onderwijsinstellingen als Amarantis en het ROC Leiden kampten in de afgelopen jaren met financiële problemen. Bij de overheid heerste de gedachte: als scholen het bestuur en de financiën zelf gaan regelen, komt dat de efficiency ten goede. Maar bij sommige scholen was onvoldoende financiële deskundigheid aanwezig, en ook het toezicht was nog niet goed geregeld. Stond het publieke belang wel voldoende voorop? Inmiddels worden de roc's beter in de gaten gehouden, maar de schaalgrootte in het mbo - en eigenlijk in het hele onderwijs - blijft een punt van discussie.
Hoe ziet de toekomst van het mbo eruit? De veranderingen die in de afgelopen jaren zijn ingezet, wijzen op een groeiende aandacht voor kwaliteit en excellentie. Zo werd in 2011 het actieplan Focus op Vakmanschap gepresenteerd, dat gericht is op het verhogen van de onderwijskwaliteit en het bevorderen van de doorstroom vmbo-mbo-hbo. Volgens het plan hebben leerlingen voortaan minimaal een vmbo-diploma of een diploma niveau 1 nodig om in te kunnen stromen in niveau 2. Een goede ontwikkeling volgens mij. Volgens de WEB mocht iedereen instromen in niveau 2, maar daarmee werd eigenlijk de drempel omlaag gelegd. Dat heeft het imago van het mbo geen goed gedaan; de drempelloze niveaus zijn gezichtsbepalend geworden. Terwijl de meerderheid van de mbo-studenten een opleiding op niveau 4 doet. Dat zijn echte vakopleidingen, waarmee het mbo zich van alle andere onderwijstypes onderscheidt.
Sjoerd Karstens boek 'De vergeten meerderheid van ons onderwijs. Een nuchtere balans van het mbo' verschijnt later dit jaar.
Tijdlijn
1968 Het lager en middelbaar beroepsonderwijs worden samen met het algemeen voortgezet onderwijs ondergebracht in de Mammoetwet; er komt meer aandacht voor algemene vorming. Het leerlingwezen blijft buiten de Mammoetwet.
1990 Introductie van de startkwalificatie: voortaan moeten leerlingen minimaal een mbo-diploma niveau 2 behalen. Leerlingen die dat niet lukt, worden gezien als voortijdig schoolverlaters.
1996 Invoering van de Wet educatie beroepsonderwijs (WEB). De verschillende mbo-opleidingen en het leerlingwezen worden ondergebracht in regionale opleidingencentra (roc's) en agrarische opleidingscentra (aoc's). Via de kwalificatiestructuur krijgt het bedrijfsleven meer invloed op de invulling van de beroepsopleidingen.
2004 Introductie van competentiegericht onderwijs: er komt meer nadruk te liggen op competenties die leerlingen in hun latere beroepspraktijk nodig zullen hebben, zoals samenwerken en klantvriendelijkheid.
2011 Het actieplan Focus op Vakmanschap wordt ingevoerd, om de onderwijskwaliteit van het mbo te verbeteren. De kwalificatiestructuur wordt vereenvoudigd, er komen ingangseisen voor instroom in niveau 2 en het toezicht op de besturen wordt versterkt.
2015 Excellent Vakmanschap: het ministerie van OCW stelt extra geld beschikbaar waarmee mbo-instellingen excellentieprogramma's kunnen ontwikkelen voor ambitieuze studenten.
Tekst: Jessie van den Broek
Dit artikel is verschenen in de Didactief-special Mbo in the spotlight (mei 2015). Deze special is een initiatief van het Expertisecentrum Beroepsonderwijs en het Kohnstamm Instituut.
1 Mbo
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven