Vmbo-kader 3, Oosterlicht College Nieuwegein, vrijdagmiddag 13.30 uur. Vier meisjes en zestien jongens maken cirkeldiagrammen. Docent René Kneyber loopt door de klas en beantwoordt vragen van wie zijn vinger opsteekt. Hij straalt rust en controle uit. Eén jongen zit achterover, onderuitgezakt op zijn stoel. ‘Wat is er?’, vraagt Kneyber neutraal. ‘Ik kom er gewoon niet uit’, lacht de jongen. Als Kneyber hem verder geholpen heeft, merkt hij en passant op: ‘Ga eens recht zitten.’ Een jongen die zijn rekenmachine op de grond laat vallen, pakt hem zo stil mogelijk weer op.
Als een ander van de wc terugkomt (ze mogen om de beurt), zegt hij: ‘Meneer, Ramon vraagt of u even bij hem komt.’ Kneyber heeft Ramon er een kwartier geleden uitgestuurd na een eerste waarschuwing, omdat hij praatte terwijl iedereen stil zou werken. De jongen vertrok zonder show en maakt zijn opdracht nu op de gang. Kneyber laat hem nu gewoon zitten, om tien minuten na het verzoek alsnog een kijkje te nemen. Ramon blijft op de gang tot het einde van de les. Het is de tweede week na de zomervakantie, maar het werkklimaat in deze klas is indrukwekkend. De leerlingen zijn ontspannen en lijken het naar hun zin te hebben. Hoe lang duurt dit, wanneer gaan ze rotzooien? Niet dus, is Kneybers ervaring. ‘Leerlingen zijn allemaal gemotiveerd om succesvol te zijn. Veel gedragsproblemen zijn eigenlijk leerproblemen. Een leerling die verwacht zijn lestaak niet succesvol af te ronden, gaat ander gedrag vertonen dat wel succes oplevert: grappen maken, spelletjes spelen, praten of een docent lastig vallen.’
Kneybers geheim: besef de beperkingen van de gemiddelde vmbo-leerling die moeite heeft met spellen, rekenen met getallen groter dan honderd, brieven schrijven, het omrekenen van maten, vertalen en googlen. Verdeel grote opdrachten bijvoorbeeld in kleinere taken. Houd rekening met handelingscontroleproblemen. ‘Vaak worden die verward met motivatieproblemen’, aldus Kneyber. ‘Een leerling heeft bijvoorbeeld wéér geen boeken bij zich! De meeste kinderen balen oprecht als ze hun boeken vergeten zijn en nemen zich voor ze thuis in te pakken voor de volgende dag. Maar eenmaal thuis worden ze zo in beslag genomen door andere zaken dat ze hun goede voornemens simpelweg weer vergeten.’ Helpen inpakken dan maar? ´Nee natuurlijk. Prent leerlingen in wat de regels zijn en vooral wat de consequenties zijn als ze de regels niet naleven.´
Kneyber: ‘De eerste week van het schooljaar geef ik eigenlijk geen les, maar zet ik routines neer om de rest van het jaar door te komen. Ze moeten hun spullen bij zich hebben en dat controleer ik aan de hand van een lijstje op het bord. Wie zijn spullen vergeet, moet tafels schrijven. De eerste keer is dat de halve klas, de tweede keer een derde. We oefenen ook om stil te zijn. Als dat herhaaldelijk niet lukt, krijgen ze een schrijfopdracht. Het enige dat echt werkt, is de realiteit. Ze moeten het voelen.’ Soms resulteert Kneybers zero tolerance in hoogoplopende conflicten. ‘Een moeder die vindt dat haar dochter de schrijfopdracht niet hoeft te doen bijvoorbeeld, maar weigert met mij te overleggen. Voorlopig mag dat meisje de les niet in, tot ze die opdracht heeft ingeleverd. Een ouder mag het best met mij oneens zijn, maar daar gaan we dan over praten. En ik bemoei me ook niet met de vraag of dat meisje thuis moet afwassen of niet.’
Regelmatig vraagt Kneyber zich af, waarom doe ik dit vak? Hij is stellig: ‘Als docent moet je leerlingen klaarmaken voor de maatschappij. Dus zorgen dat straattaal geen kans krijgt, straatcultuur niet de school binnendringt, dat kinderen problemen oplossen in plaats van uit hun plaat te gaan. Je functioneert als docent op het grensvlak van gezin en buitenwereld en je brengt kinderen essentiële vaardigheden bij. School heeft dan wel de plicht condities te creëren waarbij ik mijn werk kan doen. Als docent moet ik ruggesteun krijgen in alle facetten van mijn werk. En natuurlijk is het vaak behelpen. Maar dat heeft consequenties. Als een school een zooitje is, nemen kinderen de les minder serieus. Of dat nu gaat over smerige lokalen of andere sores.’ Een leraar die even geen lokaal tot zijn beschikking heeft en zijn toevlucht moet nemen tot een tafel in de kantine, is ondenkbaar in Kneybers universum.
Ruggesteun bedoelt Kneyber niet alleen fysiek, maar ook psychologisch. Op school moet een goede ordening van posities zijn, zoals hij het noemt. Op z’n oud-Hollands: iedereen moet zijn plaats kennen. Kneyber schroomt niet om in de klas te laten merken dat hij de baas is, en dat wat hij zegt, a priori telt. Respect voor elkaar moet er zijn, zeker, maar autoriteit is geen vies woord, zij het liefst zonder de aanmatigende toon die bijvoorbeeld in de film Entre les Murs opvalt. Autoriteit en rust. Kneyber: ‘Collega’s die geconfronteerd worden met tegenwind (negatief of agressief gedrag van leerlingen bijvoorbeeld), hebben soms de neiging om te versnellen. Ze zeggen meteen: “Wie praatte daar?” Ik noem dat de vecht-vlucht-modus. Maar vertragen is beter. Geef leerlingen een signaal dat je geïrriteerd bent, maar put niet te snel je middelen uit. Want als je snel heel boos wordt, kun je daarna niet zoveel meer.’ In veel scholen signaleert Kneyber een sanctiegat: er ontbreekt een tussenfase tussen praten-dreigen-waarschuwen en er uit sturen van een leerling. Beter is een opbouw van steeds zwaarder wordende straffen. Strafwerk, apart zetten, en als laatste consequentie er uit sturen.’
Idealiter hanteert een school in alle klassen dezelfde regels en dezelfde consequenties bij overtredingen. Maar ook in Nieuwegein is de wereld nog niet volmaakt. Op het Oosterlicht College is die ‘synchronisatie’ in de onderbouw een feit, in de bovenbouw doet iedereen nog zijn eigen ding.’ Orde houden en een goed werkklimaat creëren vergt training, beginnende docenten moeten het leren. Liefst in de brugklas, vindt Kneyber, want hoe langer leerlingen al op school zitten, hoe minder ze een (nieuwe) docent als autoriteit zullen accepteren. Maar, daar is hij van overtuigd, wie bovenstaande tips hanteert, gaat het redden. Zelfs in het vmbo, waar de problematiek heftiger is dan elders, dat geeft Kneyber ruiterlijk toe. ‘25 Procent van onze leerlingen behoort tot de zorgleerlingen, zo´n 15 procent is geïndiceerd. Voor de resterende tien procent ontberen ook wij extra middelen. Trouwens, je hebt het vanmiddag zeker wel gezien in deze klas: drie leerlingen met adhd, een pddnos?’
Jan Molenaar* vangt de leerlingen van 2 gtl op in de gang en loopt met ze de school uit. In de tuin staan twee noodlokalen. Helaas, in V220 zit een kwaaie docent met twee leerlingen: ‘Een strafpraatje, laat ze maar.’ Molenaar laat zijn recht op het lokaal niet gelden. In V221 zit een collega met een klas. Alles ziet er versleten en slecht onderhouden uit. Een tampon op de gang, gebroken glas in deur en ramen. Hoe dan ook, er is geen plek voor Molenaar. ‘Deze klas heeft al drie weken geen Engels gehad, bij gebrek aan een lokaal’. Hij vertelt het alsof het de normaalste zaak van de wereld is. Een aantal leerlingen ruikt zijn kans: ‘Sigaretje roken, meneer?’ ‘Nee, ga maar naar de kantine, dan gaan we daar zitten.’
Sinds een half jaar wonen vmbo en (een deel van het plaatselijke) mbo samen in Polderzicht, een middelgrote stad in de Randstad. Het heeft voordelen. Ook de vmbo’ers kunnen nu af en toe terecht in een mooi geoutilleerd technieklokaal dat anders onbetaalbaar was geweest. Nadeel is dat er soms een tekort is aan goede lokalen voor ‘minder veeleisende’ vakken. Molenaar heeft zich er bij neergelegd dat zijn vak uitvalt of in de marge verkeert. ‘Ach’, zegt hij, ‘voor avo-vakken zijn deze kinderen nu eenmaal toch moeilijk te motiveren.’ Maar is motivatie het probleem? Waarom zouden deze kinderen Molenaar serieus moeten nemen, als hij zich zelf niet eens serieus neemt en erop staat dat hij gefaciliteerd wordt in zijn werk?
Eenmaal in de aula is een kwart van de lestijd voorbij en zijn er vijf leerlingen over van de twaalf die deze klas telt. Molenaar maakt een aantekening van de namen van de afwezigen. Hoe ‘schuldig’ ze zijn, is niet helemaal helder. Bij aanvang van de les was op z’n minst onduidelijk waar ze hadden moeten zijn. Met zichtbare moeite doet Molenaar vervolgens zijn best de schijn van een les op te houden. De verleidingen zijn groot. Leerlingen worden aangesproken door vrienden. ‘Ben je vrij?’ ‘Nee man, dit is Engelse les!’ ‘Niet kijken’, maant Molenaar de jongens als er een stel mooie meiden langs loopt. ‘Telefoon weg. MP3 speler weg. Jongens, je kent de regels: anders is het spul voor mij en mag je het na school komen ophalen.’ De elektronica wordt wat halfslachtig in jaszakken gestoken.
Al snel blijkt dat de meeste leerlingen geen of de verkeerde boeken bij zich hebben. ‘Welk boek heb jij nou bij je!?’ Max schuift het met geweld over tafel. ‘Wrong one’, schampert Molenaar, ‘nou, we gaan maar improviseren. Vertelt eens, Mano, je haalt twee buitenlandse gasten op van Schiphol. Waar zou je het gesprek over laten gaan?’ Antwoorden mag in het Nederlands. Terwijl Mano iets mompelt van ‘hoe was de reis?’, luistert Jordy naar de MP3 speler van Miguel die weer op tafel ligt. ‘Jongens, toe nou!’ Een van hun vrienden wil erbij gaan zitten. ‘Ik dacht het niet, Avil, dit is les, jongen, kom straks maar terug. Wat kun je nog meer vragen aan je gasten, Mano?’ ‘Wat heeft u vannacht met uw vrouw gedaan?’, antwoordt Mano met net iets te veel volume en victorie. Molenaar reageert met een grap en moddert met de moed der wanhoop nog even door. Gelukkig is het bijna tijd. De effectieve les (als deze exercitie die naam verdient) heeft misschien een kwartier geduurd. Twee leerlingen moeten uiteindelijk nakomen voor al te bijdehante opmerkingen.
Het volgende uur heeft Molenaar een lokaal én een examenklas. Het rumoer is er niet minder om. Remko maakt muziek door ritmisch op het raam en de verwarming te slaan. Wesley vraagt hoeveel geld Molenaar heeft aangenomen om een klasgenoot een voldoende te geven. Terwijl Molenaar gemaakte toetsen bespreekt en cijfers uitdeelt, vinden in de klas tegelijkertijd verschillende gesprekken plaats. Linksachter gaat het over World of Warcraft, rechtsvoor over de vraag of je blind kunt worden als je op je stuitje valt. ‘Kunnen we het misschien even centraal houden?’, vraagt Molenaar goedgemutst. Hij lijkt onverstoorbaar. Uiteindelijk valt hij toch uit zijn rol en roept met stemverheffing dat het nu afgelopen moet zijn met de herrie. Het maakt zo te zien weinig indruk op de klas. Ze luisteren niet naar elkaar en niet naar hem. Molenaar verwierf zijn bul Engels begin jaren zeventig. Jarenlang werkte hij in Afrika voor de farmaceutische industrie. Acht jaar geleden keerde hij terug naar Nederland en vond werk als leraar Engels aan dit vmbo. Na een burn out, drie jaar geleden, zat hij krap negen maanden thuis. Hij kreeg coaching en stak er veel van op, naar eigen zeggen. Sindsdien gaat het een stuk beter. ‘Die kinderen hebben mijn hart gestolen hoor.’
De naam van Jan Molenaar en van de vmbo-school is om privacy redenen gefingeerd.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven