Kinderen met een taalontwikkelingsstoornis (TOS) hebben problemen met het produceren en/of begrijpen van taal. Zij gaan naar het speciaal onderwijs (SO), specifiek gericht op kinderen met taal- en spraakproblemen (cluster 2), of, in het kader van passend onderwijs, naar het regulier onderwijs. Leerlingen met TOS die naar het regulier gaan, kunnen een arrangement hebben voor extra ondersteuning. Een ambulant dienstverlener (AD’er) adviseert en ondersteunt in dat geval de leerkracht van het reguliere onderwijs bij het onderwijs aan de leerling met TOS. De leerkrachten en AD’ers samen noemen we hier de onderwijsprofessionals.
Veel kinderen met TOS hebben, naast problemen met gesproken taal, ook problemen met geschreven taal (lezen en spellen). Voor onderwijsprofessionals is het nog niet altijd duidelijk hoe zij leerlingen met TOS kunnen ondersteunen in het spellingonderwijs. Om hen goede handvatten te kunnen bieden, is inzicht in het huidige spellingonderwijs aan leerlingen met TOS belangrijk. We bevroegen 23 leerkrachten en 44 AD’ers over hun ervaringen in het SO en regulier onderwijs. Specifiek bekeken we de teacher efficacy, spellinginstructie en bijbehorende uitdagingen voor onderwijsprofessionals. Door middel van een aantal casusvragen kregen we ook inzicht in de toepassing van hun kennis.
Onderzoek naar spellingvaardigheden
|
Voelen onderwijsprofessionals zich zeker in het geven van onderwijs in het algemeen en spellingonderwijs in het bijzonder? De basis van deze zogenaamde teacher efficacy wordt gelegd op de lerarenopleiding. Het merendeel van de respondenten (78%) voelt zich goed voorbereid op spellingdidactiek in het algemeen, maar slechts 28% voelt zich hier goed op voorbereid bij leerlingen met TOS.
Uit de teacher efficacy vragenlijsten bleek dat leerkrachten uit het SO zich zekerder voelen in het geven van onderwijs in het algemeen dan in het spellingonderwijs. De gemiddelde score die onderwijsprofessionals gaven was een 5 op een schaal van 1 (‘helemaal niet’) tot 7 (‘helemaal wel’): zij voelen zich dus redelijk zeker in het spellingonderwijs aan leerlingen met TOS, maar niet helemaal zeker. Zowel leerkrachten als AD’ers vinden dezelfde drie spellingonderdelen het lastigst: leerlingen helpen om te spellen op het niveau van leeftijdsgenootjes (in het reguliere onderwijs), leerlingen die moeite hebben met spellen de leerdoelen laten bereiken en leerlingen het belang van correct leren spellen in laten zien. Dit past bij de resultaten van eerder onderzoek waaruit blijkt dat leerlingen met TOS achterlopen op hun leeftijdsgenoten en meer hulp nodig hebben. Een AD’er kan de reguliere leerkracht hierin ondersteunen. Aan AD’ers vroegen we in hoeverre het hen lukt om de leerkracht te ondersteunen in het spellingonderwijs aan leerlingen met TOS: dit lukt hen ‘meer wel dan niet’.
Vanuit wetenschappelijk onderzoek weten we onder andere dat directe, expliciete instructie en aandacht voor spellingregels belangrijk zijn voor goed spellingonderwijs. Daarnaast weten we dat leerlingen met TOS profiteren van herhaalde instructie. We waren dus benieuwd hoe de onderwijsprofessionals de spellinginstructie vormgeven. De uitkomsten lieten zien dat de nadruk in spellinginstructie in de onderbouw vooral ligt op instructie over klank-tekenkoppeling; in de bovenbouw verschuift de nadruk naar instructie over spellingregels en weetwoorden, leenwoorden en uitzonderingen, net als in het onderwijs aan leerlingen zonder TOS.
In zowel de onder- als bovenbouw wordt voor leerlingen met TOS gebruik gemaakt van visuele ondersteuning (zoals categoriekaarten en gekleurde Legoblokjes) om regels te herinneren en klanken te herkennen. Het valt op dat pre-teaching (voorbespreken van instructie en strategieën) weinig wordt ingezet. Re-teaching (herhalen van instructie en strategieën) wordt wel regelmatig gedaan. Daarnaast vinden onderwijsprofessionals het belonen en complimenteren van leerlingen op het gebied van spelling belangrijk.
‘We hebben minder tijd voor spelling dan dat het kost.
Dat gaat ten koste van een ander vak.
Die keuze is soms lastig.’
Onderwijsprofessionals benoemen in dit onderzoek ook knelpunten: leerlingen met TOS hebben veel herhaling nodig, maar daar is vaak geen tijd voor. Ook lopen onderwijsprofessionals tegen de niveauverschillen tussen leerlingen aan: hoe bied je een passende spellinginstructie voor iedere individuele leerling, wanneer het niveau anders is dan voor leeftijdgenoten, maar ook per leerling met TOS verschilt?
Aan AD’ers vroegen we daarnaast welke problemen zij in het reguliere onderwijs zien op het gebied van spellingonderwijs. Een gebrek aan kennis over TOS en tijd worden vaak genoemd. Daarnaast worden effectieve ondersteunende technieken voor leerlingen met TOS—zoals visuele ondersteuning, herhaling en een lager tempo aanhouden—in het reguliere onderwijs nog te weinig ingezet.
Tips van de leerkracht, voor de leerkracht
|
Naast wat de onderwijsprofessionals doen, is het belangrijk om te weten wat leerlingen doen: alleen dan kan het spellingonderwijs afgestemd worden op de vaardigheden van de leerlingen. Leerkrachten in het SO geven in ons onderzoek aan dat gemiddeld 60% van de leerlingen in hun klas moeite heeft met spelling. Dit percentage sluit nauw aan bij wat we weten uit de internationale wetenschappelijke literatuur.
Als we vragen naar het soort spellingproblemen, benoemen onderwijsprofessionals vaak spelfouten door verstaanbaarheidsproblemen: leerlingen spellen woorden zoals zij ze uitspreken (krab wordt bijvoorbeeld uitgesproken en gespeld als kap). Ook problemen met auditieve analyse en synthese (ook wel ‘hakken’ en ‘plakken’) worden genoemd; het lukt leerlingen niet om woorden in klanken te hakken (spin als /p/ /i/ /n/) of om klanken aan elkaar tot woord te plakken (/s/ /p/ /i/ /n/) naar pin). Daarnaast werd moeite met automatisering meermaals genoemd. Onderwijsprofessionals noemen ook het spellen van open (vogels) en gesloten (takken) klankgroepen, werkwoordspelling en weetwoorden (zoals circus en geit) als knelpunten. Veel van deze problemen en de uitdaging hoe daar als leerkracht op in te spelen, komen overeen met wat zich voordoet in het spellingonderwijs aan leerlingen zonder TOS. Dit is een aanwijzing dat de spellingproblemen van leerlingen mét TOS kwalitatief mogelijk niet anders zijn dan die van (jongere) leerlingen zonder TOS.
Een derde van de onderwijsprofessionals in ons onderzoek komt echter ook opvallende of onverklaarbare fouten tegen, zoals onverklaarbare verwisselingen van klanken en onregelmatige fouten (soms is een bepaald woord correct gespeld en soms niet). Leerkrachten komen dus verschillende—en vaak veel—spellingfouten tegen. Die vereisen allemaal een andere aanpak, zoals extra aandacht voor de correcte uitspraak van klanken en woorden of het aanleren van ezelsbruggetjes voor het onthouden van een spellingregel.
‘TOS leerlingen vinden het toepassen
van spellingregels erg lastig.
Soms lijkt het alsof de instructie
iedere keer weer nieuw voor ze is.’
We zagen dat onderwijsprofessionals goed kunnen benoemen met welke spellingonderdelen leerlingen met TOS moeite hebben. We waren benieuwd hoe ze fout gespelde woorden analyseren. Leerkrachten en AD’ers kregen fout gespelde woorden te zien die een leerling zogenaamd tijdens een dictee had opgeschreven. Ze moesten in een open vraag aangeven waar de leerling het meeste moeite mee lijkt te hebben. Uit het kopje van deze paragraaf (vout, sguren, kniesgijfen) kun je bijvoorbeeld concluderen dat een leerling die deze fouten maakt, moeite heeft met de klank-tekenkoppeling. Aanvullend op problemen met klank-tekenkoppeling, regelwoorden en weetwoorden vroegen we naar specifieke problemen die leerlingen met TOS (mogelijk) ervaren, zoals auditieve en lexicale problemen (vouwt voor fout, sleuren voor scheuren, kniefschijf voor knieschijven) en moeite met langere, complexere woorden (schuren en kniescheifen).
In totaal identificeerden onderwijsprofessionals in ons onderzoek gemiddeld de helft van de foutsoorten goed. Ze herkenden bijvoorbeeld dat spellingregels verkeerd of niet werden toegepast en konden auditieve problemen goed identificeren. Het was moeilijker om bijvoorbeeld te herkennen dat woordlengte een negatieve invloed heeft op de toepassing van de spellingregels. De onderwijsprofessionals vonden het dus moeilijk te duiden wat er gebeurde als het spellen goed ging in korte woorden (zoals fout en zijn), maar niet in langere woorden (zoals kniescheifen). Ook vonden ze het moeilijk om te herkennen dat orthografische patronen lastig waren. Het ging om woorden als ffout, maannen, schueren en knischijve, allemaal met lettercombinaties die niet (op die plek in dat woord) zo voorkomen in het Nederlands.
Onderwijsprofessionals voelen zich redelijk zeker in het spellingonderwijs aan leerlingen met TOS. De aanpakken die onderwijsprofessionals noemen, passen bij wat we weten over effectief spellingonderwijs en over TOS. Ze hebben dus de kennis om het spellingonderwijs voor leerlingen met TOS goed in te richten. Er valt winst te behalen in de toepassing van deze kennis. Zo hebben de professionals bijvoorbeeld zicht op het soort spelfouten die leerlingen met TOS in het algemeen maken, maar hebben ze moeite met het correct identificeren van de oorzaak van fout gespelde woorden van één specifieke leerling. Inzicht in waar het precies misgaat, is nodig om de juiste instructie te kunnen geven.
De hier beschreven resultaten worden gekoppeld aan de spellingvaardigheden van leerlingen met en zonder TOS in de bovenbouw van het basisonderwijs, zoals we dat hebben gemeten met dictees en schrijfopdrachten. We kunnen dan zien of de spelfouten van leerlingen met TOS verschillen van de fouten die leerlingen zonder TOS maken. Op basis van die informatie kan worden bepaald hoe spellingverwerving afhankelijk is van het spellingonderwijs, de kenmerken van woorden die moeten worden gespeld (zoals frequentie, verwervingsleeftijd en woordcategorie: klankzuiver, regelwoord of weetwoord) en de leerlingkenmerken. Met al die informatie samen kunnen we onderwijsprofessionals straks meer houvast bieden in het signaleren, analyseren en aanpakken van spellingproblemen van leerlingen met TOS.
Wendy Bliekendaal, Britt Hakvoort en Roxette van den Bosch zijn onderzoekers bij de Koninklijke Auris Groep. Madelon van den Boer is onderzoeker en docent aan de Universiteit van Amsterdam. Elise de Bree is bijzonder hoogleraar aan de Universiteit Utrecht.
Op de hoogte blijven of meer weten? Kijk op auris.nl/onderzoeken/spelling-leerlingen-tos of mail Wendy Bliekendaal, [email protected].
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven