Net als bij ons beschrijven de Vlaamse eindtermen wat leerlingen zouden moeten leren kennen en kunnen op school. Voor het voortgezet onderwijs werden deze recent vernieuwd: in 2019 voor de eerste graad van het middelbaar onderwijs (de Nederlandse jaar 1 en 2) en sinds dit schooljaar ook voor de tweede graad (de Nederlandse jaar 3 en 4). Niet iedereen was daar blij mee. Volgens Katholiek onderwijs Vlaanderen, de Steinerscholen (Vlaamse vrijescholen) en enkele kunstscholen lag het accent vooral op een brede algemene vorming, te weinig op praktijklessen en bleef er nauwelijks ruimte over voor de inbreng van leraren (zie kader). Dit zou in strijd zijn met de vrijheid van onderwijs. Ze stapten naar het Grondwettelijk Hof en kregen half juni gelijk: de eindtermen worden geschrapt.
Kritiek van scholenkoepels
|
Voor de Vlaamse onderwijsminister Ben Weyts was de beslissing van Het Hof een enorme domper. Net als in Nederland daalt de onderwijskwaliteit in Vlaanderen al jaren en de eindtermen zijn volgens hem het enige middel waarmee de overheid daar iets aan kan doen. In een artikel op Benweyts.be stelt hij dat de nieuwe eindtermen een breed draagvlak genoten, doordat ze werden ontwikkeld door vertegenwoordigers van de onderwijskoepels, experts en leerkrachten. Daarna werden ze zonder één tegenstem goedgekeurd in het Vlaams Parlement. ‘Het is een opdoffer als zelfs deze werkwijze niet meer mogelijk is,’ aldus Weyts.
Bovendien vindt de minister dat de onderwijsvrijheid al voldoende beschermd wordt. ‘Wij bepalen met die eindtermen wat kinderen en jongeren moeten kennen en kunnen. Het is de vrijheid van de scholen om de weg daar naartoe te bepalen, om die eindtermen te realiseren. Dat is wat onderwijsvrijheid moet betekenen.’
Voor scholen leverde het besluit in ieder geval veel onrust op. Leraren werkten vlak voor de zomervakantie hard aan nieuwe leerplannen, moeten die dan allemaal de prullenbak in? Nog niet meteen: de nieuwe eindtermen blijven van kracht tot schooljaar 2024-2025. Scholen worden daar dan ook aan gehouden, stelt Lieven Viaene, inspecteur-generaal van de Onderwijsinspectie in De Morgen. Toch kan hij niet ontkennen dat dit een vreemde situatie oplevert. Normaal gesproken geven inspecteurs scholen twee jaar de tijd om zich aan te passen aan de nieuwe doelen. Tegen de tijd dat de inspectie strenger zal optreden, is het laatste jaar van de eindtermen al ingegaan. Je kunt je afvragen wat voor zin dat dan nog heeft?
Minister Weyts zit dus de komende drie jaar opnieuw aan de tekentafel. Dat lijkt misschien ruim, maar volgens onderwijsbestuurder Koen Pelleriaux (Gemeenschapsonderwijs) hebben de partijen eigenlijk maar een jaar om een akkoord te vinden. Daarna moeten de nieuwe leerplannen worden goedgekeurd en uitgeprobeerd. Voor leraren betekent het in ieder geval extra werk, want zij zullen straks wéér nieuwe doelen voorgeschoteld krijgen. En leerlingen die net het eerste jaar van de middelbare school hebben afgerond, zullen halverwege de tweede graad moeten switchen naar nieuwe eindtermen.
Weyts heeft wel een plan van aanpak, vertelt hij in een tv-uitzending van Het Journaal: ‘Men verwijt ons dat we de lat te hoog hebben gelegd ten opzichte van te veel vakken en te veel domeinen, en dus zeg ik: laat ons dan meteen de eindtermen in het basisonderwijs onder de loep nemen. En dat terug reduceren tot de basis, door te focussen op Nederlands, wiskunde, rekenen. En dan verder werken richting secundair onderwijs.’ Dat klinkt haast als onze onderwijsminister Dennis Wiersma die op de basisvaardigheden hamert?
Zo zijn er nog meer parallellen met Nederland te trekken. Ook bij ons is overladenheid van het curriculum al lange tijd punt van kritiek. Ook hier werkten ontwikkelteams van leraren, onderwijskundigen en leerplanontwikkelaars aan de curriculumherziening en nieuwe referentieniveaus, wat tot zover nog geen recept voor succes bleek. De situatie in België laat in ieder geval zien: de nood kan nog zo hoog zijn, de onderwijskwaliteit zo zorgelijk, als je als overheid voorbijgaat aan de wens van scholen voor eigen inbreng, kun je van de regen in de drup belanden. Het roept de vraag op wat we zwaarder vinden wegen: onderwijsvrijheid of onderwijskwaliteit? En tot hoever mag de macht van de overheid reiken?
Onderwijscolumnist Aleid Truijens is er in ieder geval duidelijk over: vrijheid van onderwijs mag geen schaamlap zijn van slechte scholen, schrijft ze in de Volkskrant van 22 juni. Ze staat achter de ‘Wet uitbreiding bestuurlijk instrumentarium onderwijs’, waarmee Wiersma sneller wil ingrijpen op scholen waar het misgaat. Artikel 23 (stammend uit 1917) biedt hen nu volgens haar ‘oeverloze vrijheid’ in religieus, ideologisch, financieel, onderwijskundig en personeelsbeleid. ‘Het is een cocktail die het onderwijs behoorlijk heeft verziekt, al zijn er zeker ook goede en verstandige besturen. Helaas werden er in die dertig jaar vele onzinnige vernieuwingen ingevoerd, daalde het werkplezier van de leraren en leerden kinderen steeds minder.’
Hoewel eerst nog kritiek klonk vanuit de Raad van State en confessionele kring (ChristenUnie en CDA), stemde op 5 juli een ruime meerderheid van de de Tweede Kamer in met het wetsvoorstel. Wel heeft Wiersma het op een aantal punten afgezwakt, zo is er straks een ‘wezenlijk vermoeden’ van wanbeheer nodig om in te kunnen grijpen, in plaats van een ‘redelijk vermoeden’. Ook moet de minister zijn (spoed)aanwijzing expliciet motiveren. Het laatste woord is half oktober aan de Eerste Kamer.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven