Onderzoek

Een warme en duidelijke leraar

Tekst Bea Ros
Gepubliceerd op 22-06-2023 Gewijzigd op 22-06-2023
Beeld Shutterstock
Streng beginnen en rond kerst de touwtjes laten vieren? Dat recept kregen beginnende leraren vaak. Maar Theo Wubbels liet in zijn proefschrift een ander, meer doortimmerd geluid horen: een fijn klassenklimaat begint met begrijpen dat jouw gedrag als leraar altijd in wisselwerking staat met dat van je leerlingen.

Streng beginnen en rond kerst de touwtjes laten vieren? Dat recept kregen (en wie weet krijgen) beginnende leraren vaak. Maar Theo Wubbels liet in zijn proefschrift (1984) naar ordeproblemen bij starters al een ander, meer doortimmerd geluid horen: een fijn klassenklimaat begint met begrijpen dat jouw gedrag als leraar altijd in wisselwerking staat met dat van je leerlingen.
Die wisselwerking en alles wat daarbij komt kijken, werd de rode draad in Wubbels’ onderzoek. In zijn artikel uit 2005 vat hij, samen met zijn oud-promovendus Mieke Brekelmans, de inzichten samen uit twee decennia onderzoek naar interpersoonlijk klassenmanagement.
 

Interactiepatronen

Wubbels ontwikkelde begin jaren tachtig samen met medepromovendus Hans Créton de inmiddels wereldberoemde Vragenlijst voor Interpersoonlijk Leraarsgedrag (VIL). Onderlegger daarvoor was een model over interactioneel leraarsgedrag, tegenwoordig beter bekend als de Interpersoonlijke cirkel voor de docent.
Kenmerkend voor alle interactie, en dus ook die in een klas, is dat deze altijd een inhoudelijk en een relationeel aspect kent. Oftewel: niet alleen wat je zegt, maar ook hoe je het zegt, bepaalt de boodschap. ‘Ik zal je helpen om te leren,’ in combinatie met een glimlach, is een toenadering naar leerlingen. Maar als de leraar zijn wenkbrauwen fronst, krijgen de woorden een andere betekenislaag: eigenlijk ben jij te dom om dit te leren.
Zo kunnen interactiepatronen ontstaan: leraar en leerling interpreteren elkaars zinnen in het licht van vorige ervaringen. ‘Hij heeft de pik op mij,’ denkt een leerling bijvoorbeeld. Of juist ‘wat een fijne leraar’. Percepties van leerlingen over (hun relatie met) de leraar zijn van invloed op het klassenklimaat.
Wubbels en Créton namen daarnaast de bekende Roos van Leary als uitgangspunt voor hun model. Deze door Timothy Leary ontwikkelde cirkel telt twee dimensies waarop gedrag in te delen is: dominant-onder en tegen-samen.

Klassikale instructie
zet de toon voor
de rest van de les

De Nederlandse onderzoekers vertaalden dit naar het onderwijs en spreken over invloed (de mate van sturing door een leraar) en nabijheid (de mate van warmte in het contact tussen leraar en leerling). Zo kwamen ze tot acht gedragsprofielen voor leraren: sturend, helpend/vriendelijk, begrijpend, inschikkelijk, onzeker, ontevreden, corrigerend en streng/dwingend.
De gouden combinatie blijken leraren die hoog scoren op zowel invloed als nabijheid. Ze zijn vriendelijk, maar hebben ook de touwtjes stevig in handen. Dat zorgt voor een prettige (werk)sfeer in de klas. Een leraar die weliswaar veel invloed heeft, maar minder nabij is, komt autoritair en streng over. Leerlingen reageren daarop met angstig en onderdanig gedrag. In een klas met een aardige leraar zonder overwicht is het wel gezellig, maar ook rommelig. En de combinatie weinig nabij en weinig invloed ontaardt in grimmige wanorde.
Sturend leraarsgedrag betekent volgens Wubbels dat je duidelijke structuur aanbrengt in de les en heldere opdrachten en doelen benoemt. Je houdt de aandacht van leerlingen vast en zorgt dat ze zoveel mogelijk actief aan het werk zijn (zo hebben ze geen tijd voor ordeverstorend gedrag). Nabijheid betekent dat je oog hebt voor de behoeften van leerlingen en interesse in hen toont. Je bent vriendelijk en weet met af en toe een grap hen op het rechte spoor te houden.


Prestaties en plezier

De VIL is de afgelopen decennia door een slordige half miljoen Nederlandse leerlingen ingevuld en dat leverde een schat aan inzichten op. Zo blijkt het sociale klimaat in de klas – en dus het gedrag van de leraar – van invloed op leerprestaties, plezier en betrokkenheid van leerlingen.
Het is niet verbazingwekkend dat nabijheid zorgt voor meer betrokkenheid. Voor leerprestaties is er juist een sterk verband met invloed: hoe sturender de leraar, hoe beter de prestaties. Bij nabijheid ligt dat iets ingewikkelder: onvriendelijk en dwingend leraarsgedrag gaat wel samen met slechtere prestaties, maar vriendelijkheid alleen is onvoldoende om leerlingen te laten bloeien. Ook hier komt de combinatie van nabijheid en sturend gedrag als winnaar uit de bus.
Een opvallende bevinding is dat de klassikale instructie de toon zet voor de rest van de les. Leerlingen gaan actief aan de slag (tijdens zelfstandig- of groepswerk) als leraren zich tijdens de klassikale lesmomenten een leider tonen.

Blijf investeren
in sturing en
nabijheid

Bovendien bepalen klassikale momenten hoe leerlingen een leraar zien. Dat komt grotendeels door het non-verbale gedrag. Geeft hun leraar luid en duidelijk instructie? Dan krijgt hij een vinkje bij de eigenschap invloed. Een leraar die zacht praat of (letterlijk) onzichtbaar is voor sommige leerlingen, wordt snel als onderdanig (dus zonder veel invloed) gezien.
Juist in dit non-verbale gedrag tijdens klassikale momenten verschillen beginners van experts. Ervaren leraren gebruiken hun stem, gebaren, ogen en gezichtsuitdrukkingen heel efficiënt. Ze kunnen bijvoorbeeld met een enkele blik, knipoog of opgetrokken wenkbrauw een leerling tot de orde roepen, zonder hun verhaal te onderbreken. Ze kunnen meer dingen tegelijk en geven er blijk van alles te zien wat er in de klas gebeurt. In een-op-een-interacties bleken er nauwelijks verschillen in non-verbaal gedrag van beginnende en ervaren leraren. Op het podium voor de klas moet je dus de show zien te stelen.


Zelfbeeld

Ook veel leraren vulden de VIL in. Soms over hun daadwerkelijke gedrag (zo ben ik) en soms over hun gedroomde gedrag (zo wil ik zijn). Het zal niet verbazen dat deze twee nogal eens verschillen, waarbij het ideaalbeeld positiever is dan het zelfbeeld.
Daarnaast zien leraren zichzelf vaak anders dan hun leerlingen hen zien. Het zelfbeeld is bij twee derde van de leraren flatteuzer dan het beeld dat leerlingen van hen hebben. Ze zien zichzelf vaker dan hun leerlingen als invloedrijk, vriendelijk en begrijpend, en minder vaak als onzeker, ontevreden en dwingend. Een derde heeft juist een negatiever beeld van zichzelf.
De combinatie van sturing en nabijheid is vooral voor beginnende leraren een behoorlijke opgave. Dit vraagt immers om meer dingen tegelijk te kunnen doen. Niet alleen een heldere en activerende instructie over breuken geven, maar ook oog houden voor wat er in de klas gebeurt.
Ervaren rotten hebben juist ogen in hun rug en weten soepel te schakelen tussen instructie geven, een ongedurige leerling met een blik tot de orde roepen en de dromer met een grapje weer bij de les trekken. Overigens is een valkuil bij meer ervaren leraren, zo wees later onderzoek uit, dat ze een groeiende afstand voelen tussen zichzelf en de leerlingen. Leraren moeten dus op beide fronten – sturing en nabijheid – blijven investeren.
 

Gratis download


Dit artikel is gebaseerd op het hoofdstuk ‘Wat voor leraarsstijl heb jij?’ over het wetenschappelijke kernartikel van Theo Wubbels en Mieke Brekelmans uit het boek Gedrag in de school.

Ga voor de volledige tekst met praktische tips en extra bronnen naar www.gedragindeschool.nl.

 

Theo Wubbels en Mieke Brekelmans, Two decades of research on teacher-student relationships in class. International Journal of Educational Research, 2005.

 

Dit artikel verscheen in Didactief, juni 2023.

Click here to revoke the Cookie consent